Op zoek naar de ‘Gouden Klank’

Op zoek naar de ‘Gouden Klank’

De Graal is licht en geluid – geluid van licht en licht van het onhoorbare geluid van de oorsprong. Het is de plek waar tijd ruimte wordt en waar het mogelijk is om met het ‘derde oor’ naar de harmonie der sferen te luisteren.

(Een fonosofisch fragment [1])

In een passage uit het eerste bedrijf van Richard Wagners laatste muzikale drama vraagt ​​Gurnemanz aan Parcival wie hem de boog heeft gegeven waarmee hij de zwaan doodde. Parcival antwoordde dat hij die zelf had gemaakt

om de wilde adelaars uit het bos te verjagen.

Gurnemanz zei toen:

Maar je lijkt zelf nobel en hooggeboren.

Hier maakt Wagner een symbolische woordspeling die in eerste instantie over het hoofd zou kunnen worden gezien: er wordt een tonale relatie tussen ‘adelaar’ en ‘nobel’ (Adler en adelig in het Duits) tot stand gebracht. De adelaar staat symbool voor het koninklijke en het zonnestelsel; de adelaar kan met zijn ogen recht in de zon kijken, de lichtbron, de waarheid. De uil daarentegen is een nachtvogel, de vogel van Athena, de godin geboren uit het hoofd van Zeus. Rationaliteit, het brein, is een instrument van maankwaliteit, een orgaan dat, net als de maan, ondanks zijn oogverblindende functionaliteit geen eigen warmte uitstraalt. Om levende gedachten te genereren, moeten de hersenen het licht van het hart weerkaatsen. Het is geen toeval dat in verschillende mystieke tradities repetitieve vormen van gebed en meditatie voorkomen: mantra-yoga in de Veda’s en bij de hindoes, dhikr bij de soefi’s, de beoefening van nembutsu in het Amitabha-boeddhisme. Door het herhalen van formules probeert men het hoofd in de pas met het hart te brengen, waardoor een ononderbroken bewustzijn van de aanwezigheid van het goddelijke moet worden bereikt. Dergelijke praktijken bestaan ​​ook in de christelijke traditie: denk aan de litanieën, het rozenkransgebed of het ‘Jezusgebed’ van de oosterse christenen, vooral in de  Hesychasm [2]. Het ‘Jezusgebed’, ook wel ‘Hartgebed’ genoemd, bestaat uit het voortdurend herhalen van de zin

Κύριε Ἰησοῦ Χριστέ, Υἱὲ Θεοῦ, ἐλέησόν με τὸν ἀμαρτωλόν.

(Grieks: Heer Jezus Christus, zoon van God, ontferm u over mij, op het ritme van de adem.)

 

In zijn autobiografie vertelt Carl Gustav Jung ons over zijn ontmoeting met Ochwiä Biano (‘Bergmeer’), de spirituele leider van de Taos-pueblos, tijdens zijn reis naar Amerika in 1924. Ochwiä Biano zei tegen hem:

Kijk eens hoe wreed de blanken eruit zien. Hun lippen zijn dun, hun neuzen spits, hun gezichten zijn gegroefd en verwrongen door rimpels, hun ogen hebben een starre blik, ze zijn altijd op zoek naar iets, weten niet wat ze willen. We begrijpen ze niet. We denken dat ze waanzinnig zijn.

Jung vroeg hem waarom hij zoiets beweerde. En de indiaan antwoordde:

Ze zeggen dat ze met hun hoofd denken. (…) Wij denken hier,

zei hij, wijzend op zijn hart. Jung zonk weg in lange contemplatie (…) [3] De graalverhalen speelden vanaf zijn jeugd een belangrijke rol voor Carl Gustav Jung. Hij las ze voor het eerst toen hij vijftien was. De sterke indruk van deze lezing zou hem nooit meer loslaten. In zijn latere jaren gaf hij toe dat alleen eerbied voor het werk van zijn vrouw Emma – die de studie van dit onderwerp als haar levenswerk zag – hem ervan weerhield de graalsage op te nemen in zijn studie van alchemie. Dankzij het werk van Marie-Louise Franz kon het boek van Emma Jung, Die Gralslegende in psychologischer Sicht, aangevuld en gepubliceerd worden. [5]

Parcival, nobel als een adelaar, is een held van de zon. Zijn verhaal is een inwijdingsreis, een geleidelijke herontdekking van de verborgen betekenis van de dingen, van het zelf.

Parcival doodt de zwaan. Bij hem is de drang om te doden niet kwaadaardig, maar een dierlijk-ludiek instinct. Dit is bijvoorbeeld hoe katten en andere roofdieren zich gedragen: ze vallen aan wat beweegt. Parcival is niet bang om zijn misdaad onmiddellijk toe te geven als Gurnemanz hem vraagt ​​of hij het was die de heilige zwaan heeft gedood: ‘Zeker! Tijdens de vlucht raak ik wat vliegt!’ zegt hij trots met jeugdige onstuimigheid. Maar dan zet Gurnemanz met een reeks prangende vragen een proces van zelfkennis op gang: Gnoti seauton. Als de stervende zwaan naar Parcival staart, is hij zo ontroerd dat hij zijn boog breekt en de pijlen wegslingert. En als Gurnemanz hem later, nadat hij hem de heilige maaltijd van de ridders van de Graal en de lijdende Amfortas heeft getoond, hem vraagt: ‘Weet je wat je zag?’ Parsifal zwijgt en naar zijn hart grijpt en schudt dan een beetje zijn hoofd schudt’. Het hart is als een vaas, een athanor, een alchemistische oven waarin het magnum opus tot stand komt: lijden wordt omgezet in goud, in uit te stralen liefde.

Realisatie komt door ervaring – eerst door lijden, daarna door eros (door de geurige ‘bloemenmeisjes’ en Kundry die de rol van zijn moeder Herzeleide probeert op zich probeert te nemen). In de blik van de stervende zwaan krijgt Parcival een voorgevoel van het kosmische lijden waarin – volgens de boeddhistische visie – alle wezens betrokken zijn. De erotische ervaring is ook iets tragisch, iets tragisch dionysisch. Plezier en pijn zijn vermengd. De vereniging van het mannelijke en het vrouwelijke: een Mysterium Tremendum.

Centraal in Wagners ‘Bühnenweihfestspiel staat de term ‘compassie’ (in de betekenis van Schopenhauer, volgens welke alleen compassie in staat is om egoïsme te overwinnen en zich te kunnen identificeren met een ander wezen). Parcival is de ‘reine dwaas’: hij is zeker een dwaas, maar zijn dwaasheid is (ook) zuiverheid van hart. De ultieme realiteit kan alleen worden waargenomen door onschuldigen of door degenen die (kenosis) in zichzelf hebben gecreëerd en gecultiveerd. Aan het einde van het individuatieproces is Parcival ‘wetend door mededogen’.

Wagners ‘Parsifal’ is een liturgisch stuk, een kennisdrama bij uitstek. De wagneriaanse klank, vooral in het latere werk, is krachtig, verleidelijk, erotomagisch. Het heeft het vermogen om op een tedere, giftige manier diep in de psyche te kruipen. De kracht van deze muziek is met geen andere te vergelijken. Wagners geluidskunst heeft de gave van transmutatie.

Het doel van kunst, als daar al sprake van is, is metamorfose, innerlijke transformatie. En daarvoor is ook de uiterlijke transformatie nodig: andere hemelen, andere aardes… Met Wagner wordt het Parcivalverhaal en daarmee de graalsage een drama van ‘kennis door geluid’ (phonosophia). Degenen die zich serieus aan dit werk wijden, zullen waarschijnlijk worden geschokt en gedwongen om zichzelf psychofysisch te herstellen.

 

Ik werd op mijn fonosofische pad geleid door twee persoonlijkheden met dezelfde initialen: G en S. De eerste is Giuseppe Sinopoli (1947-2001); de tweede heet Giacinto Scelsi (1905-1988). Beiden zijn begraven in Rome, op de begraafplaats van Verano. Beiden erkenden muziek als het ‘grote pad’, als een pad naar metafysische kennis: als iets tegelijkertijd spiritueels en sensueels, expressief en gnostisch; kortstondigs en vluchtigs, de muziek belichaamt een krachtige ambiguïteit. De kracht van muziek en geluid in het algemeen werd al in de oudheid erkend. Men denkt aan Orpheus, aan Amphion, aan de muren van Jericho, aan Arion, aan Pythagoras, aan Damons ethosleer, die ook bij Plato een beslissende rol speelt (zie zijn dialogen Politeia en Nomoi), aan affectleer uit de barok, aan de romantische muziekfilosofie… tot de cymatica van Hans Jenny. Ongetwijfeld kunnen de geluiden niet alleen effect hebben op de mentale toestand van mens en dier, maar ook op de zogenaamde ‘dode materie’: ze kunnen stenen verplaatsen, kleine deeltjes laten dansen en vormen creëren… Muziek heeft uiteindelijk het vermogen om het hart openen.

Maar wat is het hart? Puur anatomisch, een orgaan dat het bloed door het lichaam laat stromen; het wordt ook traditioneel gezien als een plaats van gevoel, van geest, van emoties. Maar het hart is veel meer: ​​het is een waarnemingsorgaan. Hart betekent niet simpelweg ‘vriendelijke gevoelens’. Het is eerder een ruimte, een kosmische resonantieruimte: een ‘grot’, een plek waar, om de oude Indiase terminologie te gebruiken, Atman en Brahman elkaar ontmoeten. Hier, op dit verborgen punt, in het kleinste, in een ‘mosterdzaadje’, ontstaat alle ruimte. Het Zelf (Atman), verborgen in het hart, is het onzichtbare web waarin de ruimte is geweven. In het hart is een vlam en een geluid. Klank als mediterend vuur… (het gevoel van zijn).

We dromen ervan door het heelal te reizen: zit het heelal niet in ons? We kennen de diepten van onze geest niet. Het mysterieuze pad gaat naar binnen. In ons, of nergens, is de eeuwigheid met zijn werelden, het verleden en de toekomst.

(Novalis, Pollen, 16e fragment)

De intuïties van de jonge Friedrich von Hardenberg (Novalis) zijn – vanwege hun afgrond – vergelijkbaar met die van het vedische volk.

*

Er is een speciale term die niet voorkomt in de Veda’s, noch in de Upanishads, maar in de tantrische geschriften: anâhata. Het woord wijst op de onhoorbare oerklank die de Vedanta’s Brahman nirguna noemden. In tantrische teksten die beginnen met Abhinavagupta’s Tantraloka, verschijnt voor het eerst de term anâhata (‘ongeslagen’, metafysisch geluid – zonder oorzaak) in tegenstelling tot âhata (‘geslagen’, dat wil zeggen materieel, hoorbaar geluid).

Interessant is dat anâhata ook de naam is die in de yogatraditie wordt gebruikt om het hartchakra te beschrijven: daar, in de occulte hartruimte, manifesteert de oertrilling zich als Atman.

Niet alleen Jean-Claude Eloy (een kunstenaar die mij enorm heeft geïnspireerd en aan wie ik mijn boek Musica Cosmogonica heb opgedragen – niet in de laatste plaats omdat een van zijn werken Anâhata heet…) staat dicht bij deze termen, maar ook de eerder genoemde Giacinto Scelsi. De titel van een van zijn vroege werken, Chemin du cœur, anticipeert op zijn latere weg als componist. Maar Scelsi zag zichzelf niet echt als een ‘componist’, maar eerder als een simpele ‘postbode’ uit het hiernamaals. [6] Hij staat bekend om zijn musica su una sola nota (muziek over een enkele noot). Daarmee probeerde hij in plaats van ‘componeren’ (cum-ponere: klanken samenvoegen) de kern van de klank te bereiken om de kosmogonische energie die erin zat te manifesteren. Met zijn muziek maakte Giacinto Scelsi reizen naar het centrum van geluid.

*

Scelsi vertelde graag zenverhalen. Een van zijn favoriete verhalen was dat van de luis: een jonge man wilde boogschieten leren, dus ging hij naar een meester. De meester zei tegen hem: ‘Ja, ik kan je leren boogschieten, maar eerst moet je leren het hart van een luis te zien.’ ‘Pardon,’ vroeg de jongeman, ‘het hart van een luis? Hoe kan dat?’ ‘Het is heel simpel,’ antwoordde de meester, ‘je hoeft maar twee stokken in de grond te steken en er een touwtje tussen te spannen. Dan doe je een luis aan het touwtje en ga je op de grond liggen en kijk je hoe hij heen en weer springt.’ ‘Maar hoe lang moet ik dit doen?’ vroeg de jongeman. ‘Een heel lange tijd…’ antwoordde de meester. Gehoorzaam deed de jongeman wat de meester van hem vroeg: hij observeerde nauwkeurig de luis, die in zijn waarneming steeds groter werd. Na lang observeren zag hij plotseling iets dat klopte: de hartslag van de luis.

Voor Scelsi was dit verhaal veelbetekenend in de context van zijn ervaring met het geluid. Als je lang aandachtig naar een enkel geluid luistert, begint het te groeien en steeds groter te worden. De luisteraar begint zich er als een ‘ronde klank’ door omhuld te voelen en ontdekt dat de enkele noot een hele kosmos kan zijn, vol melodieën, ritmes, harmonieën, kleuren, polyfonieën en afgronden. Alleen hij die de kern van het geluid bereikt, is een echte musicus, zei Scelsi; anders is men slechts een goed vakman, maar geen kunstenaar. Dit doet denken aan een zin van Franciscus van Assisi:

Wie met zijn handen werkt, is een arbeider.

Hij die met zijn handen en zijn hoofd werkt, is een vakman.

Maar wie met zijn handen, zijn hoofd en zijn hart werkt, is een kunstenaar,

*

Giacinto Scelsi was ervan overtuigd dat hij gedurende millennia – in de loop van verschillende reïncarnaties – werd vergezeld door een palmboom. Vanuit zijn appartement in Rome aan de Via di San Teodoro 8, direct naast het Forum Romanum, zag hij deze aangesloten palmboom en hij observeerde hem gedurende lange tijd aandachtig in dagelijkse meditatie. De palmboom, die net als de adelaar een symbool van de zon is, kan ook gezien worden als een afbeelding van het geluid. Vanuit hun centrum, dat een soort grondtoon vertegenwoordigt, komen de takken met de bladeren tevoorschijn, die vergelijkbaar zijn met de boventonen: ze bewegen als het waait.

Soortgelijke overwegingen zijn ook mogelijk in het geval van de structuur van een zonnebloem met haar tegengesteld draaiende spiralen die elkaar doordringen. Alexander Lauterwasser, die het werk van Hans Jenny op het gebied van de cymatica voortzette, was in staat prikkelende overwegingen over het geheim van de morfogenese (geboorte van vorm), morfogenese te ontwikkelen door zijn grondige onderzoek van de klankfiguren in water: men kan

de linkshandige en langere spiraalarmen in samenhang zien met een van buiten naar binnenwaartse beweging, en de rechtsdraaiende kortere met een van binnen naar buitenwaartse beweging, vergelijkbaar met de ademhalingsbewegingen, of de systole en diastole van het kloppende hart. Bij nader inzien zal men onvermijdelijk zien dat de individuele zonnebloempitten zich precies bevinden op de punten waar deze twee polaire bewegingen doordringen en elkaar overlappen. Als je nu bedenkt waar een zaadje eigenlijk voor staat – namelijk de mogelijkheid tot toekomstige vitaliteit – dan openbaart zich een van de misschien wel diepste geheimen van het leven: alleen daar waar het lukt, komen deze twee oergebaren – van binnen naar buiten en van buiten naar binnen – om te integreren en te harmoniseren, alleen daar kan iets nieuws, een impuls voor de toekomst ruimte vinden, aankomen, zich beginnen te belichamen en te ontvouwen (…).

En Lauterwasser vervolgt:

Zou de vortexvorm van het hart misschien een code kunnen zijn voor het feit dat het hart, naast zijn taak om de hele bloedbaan te ritmeren, een soort waarnemingsorgaan vertegenwoordigt? Maar waarvoor?

Zelfs in het embryo zijn pulserende trillingen actief in het gebied waar het hart zich later zal ontwikkelen: op dat ‘springpunt’ dat al door Aristoteles is beschreven. Tegelijkertijd betekent dit dat de pulsering er is en effectiviteit ontwikkelt lang voordat het hart zich ontvouwt als een mechanisch ‘pomporgaan.’  [7]

Eerst de puls, dan het lichaamsorgaan.

De hartslag komt overeen met de bewegingen van samentrekking en uitzetting van het universum. De hartslag is het belangrijkste teken van het menselijk leven. Als foetus hoor je negen maanden lang het continue en luide kloppen van het hart van de moeder. In die zin is ritme het grootste oerelement, het meest archaïsche element in muziek. De puls gaat door tot het moment van overlijden.

**

‘Wie is de Graal?’ vraagt ​​Parcival. Gurnemanz antwoordt: ‘Dat is niet te zeggen’. Vergelijkingen die kunnen worden beschouwd als benaderingen:

Graal = Zelf = Tao = Leegte = Zijn

Graal als het centrum van de wereld of het centrum van het zijn, van waaruit alle dingen sub specie aeternitatis kunnen worden ervaren, voorbij het principium individuationis. Het centrum is echter overal, zoals onder meer Giordano Bruno en Friedrich Nietzsche zeggen… We dragen het met ons mee in ons hart. Het hart is het centrum van ons wezen. De Graal is een hartsymbool, een symbool van het ongeboren licht en ongeschapen geluid.

Graal als licht en geluid. Als het geluid van licht en als het licht van het onhoorbare geluid van de oorsprong. De Graal is de plek waar transcendentie in immanentie kan worden ervaren; de plek waar tijd ruimte wordt en waar het mogelijk is om met het ‘derde oor’ naar de harmonie van de sferen te luisteren.

De zoektocht naar de Graal is de zoektocht naar het hart van klank, naar de klank van leegte: een klank van ongeschapen licht: de ‘lichtklank’, de ‘gouden klank’.

 

Bronnen:

[1] Fonosofie: kennis door middel van geluid

[2] Een vorm van spiritualiteit ontwikkeld door orthodoxe Byzantijnse monniken in de Middeleeuwen. De term is afgeleid van het Griekse woord hesychia (ἡσυχία hēsychía), wat ‘rust’ of ‘stilte’ betekent. Hesychia wordt geassocieerd met de ideeën van sereniteit en innerlijke vrede. Hesychasten maken het bereiken en behouden van een dergelijke kalmte tot het doel van intensieve systematische inspanning.

[3] Cf. Carl Gustav Jung, Erinnerungen, Träume, Gedanken (Herinneringen, Dromen, gedachten) opgeschreven en uitgegeven door Aniela Jaffé, Walter Verlag: Zurich and Düsseldorf 1971, p. 251.

[4] Ibid. p. 218 f.

[5] Studien aus dem C. G. Jung-Institut (Studies van het C. G. Jung Instituut), Vol XII, Rascher Verlag: Zurich and Stuttgart 1960.

[6] Vgl. Giacinto Scelsi, Der Traum 101, in:  Die Magie des Klanges. Gesammelte Schriften, Bd. 1, uitgegeven door Friedrich Jaecker, Köln 2013, S. 32.

[7] Alexander Lauterwasser, Schwingung Resonanz Leben, AT Verlag: Aarau und München 2015, S. 127f.

Print Friendly, PDF & Email

Deel dit artikel

Artikel informatie

Datum: maart 15, 2024
Auteur: Leopoldo Siano (Italy)
Foto: gong-Hans auf Pixabay CCO

Featured image: