Vaak heb ik mij eenzaam gevoeld, verlaten,
alsof ik iets verloren had maar ik wist niet wat.
Ik werd gekweld door een verterend heimwee, en mijn hart voelde
alsof men bezig was het met schuurpapier te bewerken.
Ik kon me niet van de pijn bevrijden, ondanks alle pogingen.
Er trad angst op – angst voor een onbekende leegte,
een donker, gapend gat van verlorenheid.
Vertwijfeling greep me aan en trok me steeds verder naar de afgrond.
Ik kon de zuigkracht niet weerstaan,
en zo kwam het moment dat mijn weerstand gebroken was.
Ik viel.
Een storm brak in mij los, als een explosie.
Niets scheen heel te blijven,
alles scheurde aan flarden.
Brokstukken van de gebeurtenissen in mijn leven vlogen in het rond.
Ik stond daar, weerloos, bijna alsof ik er niets mee te maken had.
Hoe lang het duurde weet ik niet.
De tijd was ontregeld.
Toen trad er rust in en –
constateerde ik, alles heeft zijn plaats gevonden.
Ik begreep,
waarom mijn leven zo verwarrend was.
Ik herkende wat ik gemist had,
en wat er in mijn kindertijd nog wel geweest was.
Mijn hart jubelde van vreugde.
Het verlorene was er weer:
de grond van mijn bestaan, de dragende grond.
Het was als een wonder.
In de plaats van de afgrond is er nu een innerlijke kracht.
Eenzaamheid en angst zijn verdwenen.
Alsof ze er nooit geweest zijn.
Een nieuw begin.
Ik heb mijn kompas weer gevonden,
en daarmee moed en vertrouwen.
Ik kan verder gaan,
naar de plaats van mijn verlangen.
Het kompas wijst mij erheen,
naar de onbegrijpelijke
die ik ben.
Tot hem voert mijn weg.