De eenheid van het al in het schouwende weten

Er is onmiskenbaar een groot verlangen naar nieuwe waarden in de turbulente overgangstijd van nu. Dat verlangen lijkt sterker te worden naarmate het failliet van de oude bestaande cultuur duidelijk wordt. De ziel voelt zich steeds meer vervreemden van deze wereld en zoekt de bron van eenheid die hij als basis van het universum vermoedt aanwezig te zijn.

De eenheid van het al in het schouwende weten

Meer dan ooit zoeken onze zielen de universele, allesomvattende eenheid.

Niet zozeer om ‘uit te rusten’ van de veeleisende taken en plichten die het leven, en vooral de sociaal-economische dwangpositie van onze cultuur ons lijken op te leggen, maar veeleer om afscheid te kunnen nemen van de gevangenis en benauwenis die de voorwaarde voor het bestaan in de stofsfeer ons lijken op te leggen. Door los te laten dat wat vasthoudt.

Die allesomvattende, kosmische eenheid lijkt zich niet goed te verdragen met de op productie, prestaties, concurrentie, succes en opgedrongen consumptie gerichte cultuur in deze 3D-realiteit. Een afscheid daarvan lijkt daarom een geestelijke voorwaarde voor het opgaan in en zielebeleven van de eenheid van het Al.

 

De toegenomen uitstraling van het bewustzijn van volledige harmonie in de vrijheid van eenheid met Liefde verklaart het hoge veld van de Nieuwe Aarde, dat niets gemeen heeft met hetgeen we nu bewonen, en waarnaar het verlangen van vele zielen zo sterk is, dat zij bij wijze van spreken bereid zijn hun persoonlijke vrijheid op te geven om maar in de absolute vrede te zijn opgenomen. Mede omdat de onoverbrugbaarheid van onze duale realiteit met de eenheid zo evident lijkt en onze belangstelling voor non-dualiteit en non-lokaliteit als mogelijke exponenten  van eenheid groter is geworden.

Het is dan ook niet eenvoudig om de eenheid van het Al in het perspectief van alle dialectische bestaan te plaatsen, omdat het meer dan het bekende mystieke eenheidsbeleven is; het wil als het ware de redelijke bewustzijnsstaat daar ook in betrekken.

En als je puur rationeel naar de dialectische werkelijkheid kijkt dan lijkt – paradoxaal – geen redelijkheid in de natuur te kunnen bestaan. Wel schoonheid, maar geen redelijkheid.

Maar met welk oog kijken we dan? Met het oog dat ziet dat schoonheid verwelkt?!

Vroegere culturen stonden wellicht dichter bij de bron die eenheid vertegenwoordigt dan de onze. In de westerse cultuur heeft sinds Descartes de opvatting postgevat dat eenheid van geest en lichaam een redelijke onmogelijkheid is. Daarmee werd een dualisme in onze cultuur op basis van ons ik en de waarneming door de vijf zintuigen stevig ‘verankerd’. Velen vergeten daarbij dat Descartes ook heeft gewezen op de verheven werkzaamheid van de geest in ons lichaam, namelijk de hogere werkzaamheid van de pinealis (epifyse).

Wat velen ook niet weten, is dat er in het schouwende weten een eenheid van lichaam en geest bestaat voorbij de dualiteit die ons cultureel-wetenschappelijk lijkt te gijzelen.

Daardoor is die eenheid niet een redelijke onmogelijkheid, maar juist een resultaat van de werking van de rede, zoals onder andere door Spinoza wordt aangegeven (als de derde kennisweg in het vijfde deel van de Ethica [1]). Er is dus een redelijk-zedelijke bewustzijnsstaat die binding heeft met de eenheid van het Al en de verhouding met de materie niet veronachtzaamt. Dat deed een zeventiende-eeuwse wetenschapper verzuchten:

Mij is het heelal, wat zou ik nog meer wensen? [2]

En let wel, niet als in een mystieke vervoering, maar als een redelijk inzicht!

Dat inzicht kan alleen redelijk genoemd worden als het een relatie heeft met ons handelingsleven in de stof. Daarom geeft Spinoza ook aan dat de werkzaamheid van ‘het schouwende weten’ zoals hij het schouwen in het licht van de eeuwigheid ziet, aanzet tot het steeds beter functioneren van juist ons handelingsleven. Een functioneren dat mede het lichaam als basis heeft en gevoed wordt door het lichaam.

De toegenomen macht van de geest in het schouwende weten (dat staat voor het zien in het licht van de eeuwigheid), komt niet alleen tot uitdrukking in dat lichaam, maar ook in de gaandeweg complexere en rijkere vormen van interactie die dit lichaam aangaat met de wereld,

zo schrijft Jeroen Bartels in het boek Van Bacterieel Bewegen naar Menselijke Cultuur [3]. Deze complexere en rijkere vormen van interactie zou je kunnen aanmerken als een

harmonie in de wisseling van de activiteiten. [4]

We slagen er zo in door de macht van geest, die de kracht van eenheid in zich draagt, de ideeën te vormen van ons leven, ons handelen en onze emoties – en deze ideeën te betrekken op wat we hebben leren zien als de grond van ons bestaan, ‘God’, oftewel de oneindige natuur. Spinoza onderscheidt drie graden van kennis: – ten eerste kennis die voortkomt uit gevoelens en gewaarwordingen; – ten tweede uit kennis en begrip als resultaat van waarneming en verwerking daarvan, denken en – ten derde kennis die voortvloeit uit Intuïtie, d.w.z. de intellectuele liefde van God, de Amor Dei intellectualis. De rede in de ‘derde kennissoort’ blijkt ons niet weg te voeren van de dagelijkse realiteit en zo ruimte te bieden voor vluchtgedrag en ‘mystiek zonnen’, maar voert ons juist weer terug naar de werkelijkheid.   

Ziet dat schouwende weten dan niet hoe schoonheid in de werkelijkheid verwelkt? Kan en wil de rede duurzame schoonheid co-creëren in het veld van ruimte en tijd? Of is

 ademen in de eenheid niet gelijk aan het bereiken van menselijke vrijheid?

 

Vrijheid houdt niet in dat we ooit zouden kunnen ontsnappen aan de algemene wetmatigheden van de natuur of deze straffeloos kunnen ontkennen.

Het zijn integendeel juist deze wetten  en onze kennis van deze wetten, die ons in staat stellen ons vermogen tot zelfstandig, actief handelen te ontwikkelen en tot vrije(re) mensen uit te groeien,

zo geeft Bartels aan in het hoofdstuk ‘De eenheid van lichaam en geest in het schouwende weten’ van voormeld boek. Dit vloeit logisch voort uit definitie 7 uit Spinoza’s Ethica:

Men noemt vrij, iets wat alleen krachtens de noodzaak van zijn eigen natuur bestaat en dat alleen door zichzelf tot handelen wordt aangezet. Noodzakelijk, of liever ‘gedwongen’ noemt men iets wat door een andere zaak tot een welbepaalde wijze van bestaan en handelen wordt aangezet.

Het is een minder bekend gegeven dat al in de zeventiende eeuw door Spinoza werd aangegeven dat lichaam en geest geen verschillende werkelijkheden zijn, maar onderscheiden expressies van één werkelijkheid. Hij werd daarom ook wel de redelijke mysticus of de mystieke rationalist genoemd. Centraal in zijn benadering van die werkelijkheid is het gezichtspunt van de eeuwigheid, het schouwen sub speci aeternitatis, het schouwen in het licht der eeuwigheid. Wanneer Spinoza schrijft over het schouwende weten, gaat het dus niet over kennis van een andere, zogenaamd ‘hogere’ werkelijkheid ‘achter’ of ‘boven’ de ons omgevende werkelijkheid. Het gaat over dezelfde werkelijkheid maar dan aanvaard in de ware verhoudingen en in het juiste perspectief. De nieuwe wijze van kennen, het schouwende weten, geeft zicht op de werkelijkheid die al van meet af aan de grond was van de dagelijkse werkelijkheid van ons handelen (God). We krijgen echter pas zicht op deze grond naarmate we ons tot vrijere mensen hebben ontwikkeld. We noemen het tegenwoordig de Bron.

Dit ‘concept’ van de universele eenheid die gekend en beleefd kan worden in het menselijke bewustzijn als eenheid van lichaam, ziel en geest, heeft de eeuwen sedertdien weliswaar velen geïnspireerd, maar het dualisme van  lichaam en geest als gevolg van Descartes inzichten heeft veel sterker de cultuur bepaald. Dat wil zeggen dat kunst, wetenschap en religie vooral dat dualisme tot uitgangspunt hebben genomen en voor het grootste gedeelte nog steeds hanteren.

Pas met de komst van de kwantummechanica treedt wat betreft wetenschap een nieuwe mogelijkheid naar voren op de oriëntatie op een alomvattende eenheid. Ervin Laszlo geeft in zijn recente boek Worden wie je bent (Reconnecting to the source) [5] aan hoe we ons kunnen verbinden met het kwantumuniversum (‘de Bron’) dat onze kosmische baarmoeder en het fundament (‘de grond’) van ons leven is. De Bron bestaat buiten ieder religieus of filosofisch kader en is te allen tijde voor iedereen beschikbaar, aldus Laszlo. Als we verbonden zijn met de Bron, zijn we in contact met onszelf, onze intuïtie, onze dierbaren, de natuur en de gehele mensheid.

Het bekende ‘Gij zijt goden’ slaat primair op die verbinding, op het weer en meer werkzaam maken van de Bron in ons leven, waarmee de universele eenheid volstrekt gekend kan worden. Die eenheid kan (alleen) gezocht en gevonden worden in de Bron.

Wie de eenheid zoeken gaat en zo in het Godontmoeten staat, ontsluit al de getallen[6]

zo stelt J. van Rijckenborgh. ‘Al de getallen’ betekent daarin de volheid van het geheel, dat wat de oude gnostici pleroma noemden.

 

Bronnen:

[1] Benedictus de Spinoza, Ethica, Prometheus, Amsterdam, 2017 (vertaling Henri Knop)   

[2] Franciscus van den Enden, Philedonius

[3] Jeroen Bartels, Van Bacterieel Bewegen naar Menselijke Cultuur (blz. 254), Rijksuniversiteit Groningen, 2021

[4] Een van de basisprincipes voor de constructie van innerlijke balans volgens Rozenkruisers

[5] Ervin Laszlo, Worden wie je bent, ervaringen voorbij de grenzen van het dagelijks bewustzijn, Edicola Publishing bv, Deventer, 2021

[6] J. van Rijckenborgh in een ongepubliceerd vers

Print Friendly, PDF & Email

Deel dit artikel

Artikel informatie

Datum: november 24, 2021
Auteur: Frans Spakman (Netherlands)
Foto: analogicus auf Pixabay CCO

Featured image: