Zwaan-kleef-aan

Laatst, toen ik me op een vreemde manier open voelde, overkwam mij iets heel raars. En omdat het grote gevolgen had en heeft en volgens mij altijd zal hebben, deel ik het graag met u.

Zwaan-kleef-aan

Ik liep door een verlichte winkelstraat. Het was helemaal niet druk en ik had niets bijzonders omhanden. Toen ik een poosje gelopen had, kreeg ik het gevoel dat iemand mij bekeek. Ik bleef even staan en keek om me heen, maar zag niets bijzonders. Toch bleef dat gevoel en het werd zelfs sterker. Daarom bleef ik wat verderop weer staan en keek weer om me heen – speurend, deze keer. Ik keek in winkels en naar de ramen van de huizen erboven; ik keek weer om en zag niemand naar me kijken, maar wel viel me op dat daar nog steeds dezelfde vrouw achter me liep die ik de vorige keer had gezien. Ze droeg een hoedje. Ik besloot op te letten of ze me volgde. Ik vond het zelf wel wat overdreven: alsof ik in een spionagefilm meespeelde, maar ik kon het ook niet laten.

Ik sloeg een hoek om en bleef even verder in een portiek wachten. En ja, daar kwam diezelfde vrouw de hoek om, waarna ze vlak voor me stond. Ik sprak haar aan: ‘Eh, mevrouw, misschien vindt u het gek dat ik u zo aanspreek, maar het valt me op dat u al enige tijd achter mij aan loopt, terwijl het heel stil is op straat. Snapt u, daarom zag ik het. Ook had ik het gevoel dat u nadrukkelijk naar me keek, klopt dat?’

Ze keek een beetje bedremmeld, maar antwoordde toch: ‘Ja meneer, dat kan ik niet ontkennen. Ik loop al heel lang achter u aan, al jaren. Ziet u, ik ben een tijd in de war geweest en toen leefde ik op straat. De mensen ontweken me of lachten me uit, omdat ik heel hard kinderliedjes zong of schreeuwde. U kwam toen langs en nam me bij de arm, weet u nog? U ging met me naar een bankje en sprak met mij alsof u een vriend was. Sindsdien hoor ik bij u.’

Vol verbazing hoorde ik haar aan en bekeek haar nog eens goed. Er stond me wel vaag iets van bij dat ik een keer met een schreeuwende vrouw op een bankje was gaan zitten, maar dit was toch wel uiterst merkwaardig. Wat had de vrouw met mij te maken? Ik zei: ‘Ja, alles goed en wel, maar zoiets is toch niet zo belangrijk dat je jaren achter iemand aan gaat lopen? Ik kan het niet geloven, anders had ik het heus wel eerder gemerkt.’

‘Neem me niet kwalijk meneer, maar er is ook wel iets anders aan u vandaag. U ziet er heel ontvangend uit.’

‘Hè, ontvangend? Wat bedoelt u mevrouw, wat is dat nou voor een woord?’

‘Ja, u was altijd wel heel erg naar buiten gaand, maar niet naar binnen. Of, hoe moet ik het zeggen: u keek wel om naar anderen, zoals naar mij, maar u keek niet om naar uzelf.’

Dit klonk mij nogal wazig in de oren, maar ik meende toch dat er wat in kon zitten. Het was hoe dan ook een vreemde dag vandaag. Al toen ik opstond, was er iets ánders geweest, wat ik niet kon duiden. Ik zou eigenlijk wel met deze vrouw op een bankje willen gaan zitten, en waarom ook niet. Ik stelde het voor en ze stemde in. Er was een klein plantsoen vlakbij waar we stonden en daar streken we neer.

‘Er zijn er trouwens nog veel meer, hoor,’ begon de vrouw, die Roos bleek te heten.

‘Wát? Wat zegt u? Nog meer wát?’ bracht ik uit. Van vreemdheid struikelde ik over de woorden.

‘Nog veel meer mensen die achter u aan lopen, die bij u horen,’ zei ze met vaste stem, alsof ze me duidelijk wilde maken dat het een feit was. ‘Kijk maar, daar staan ze.’

Ik keek in de gewezen richting en zag een hele groep mensen staan, die onze richting uit keken. Het leek op zo’n groepje dat een stadswandeling deed, maar er stond geen gids bij. Ik kon niet geloven dat die hele meute daar voor mij stond. Eén vrouw die jaren achter je aan loopt is al gek genoeg en het zou kunnen dat ze er gewoon vreemde gedachtegangen op na hield. Maar dit… Ongelovig keek ik van haar naar de groep en keerde die toen resoluut de rug toe.

‘Ik geloof je niet, Roos, dat is toch belachelijk. Waarom zouden al die mensen achter mij aanlopen?’
‘Omdat ze bij je horen, omdat je ooit met ze te maken hebt gehad. Het zijn er trouwens nog veel meer, kijk maar.’

Ik keek niet. Echt, wat een onzin. Die vrouw was blijkbaar nog steeds vreemd. Hele kuddes mensen die achter me aan lopen, ja hoor!

Ze pakte mijn arm en keek me van dichtbij heel vriendelijk aan. ‘Ik kan me voorstellen dat je denkt dat er iets mis is met mij, maar het zit heel anders. Eerst was er eigenlijk iets mis met jou, dat wil zeggen: je zag niet veel en je begreep niets van het leven. Je leefde maar door, op de automaat, en kwam alleen af en toe uit je schulp als er iets bijzonders gebeurde, zoals toen met mij. En intussen heb je met heel veel mensen te maken gehad. Sommigen horen nu bij je omdat je iets vriendelijks deed, maar er zijn ook heel wat mensen die je gekwetst hebt of erger, en die horen óók bij je.’

Ik wendde mijn blik af. ‘Ja ja, en die hebben allemaal niets anders te doen dan de hele dag achter me aan lopen zeker. Hebben ze geen banen en zo, en gezinnen? En jij, heb jij niets beters te doen?’

Nu keek ze blij: ‘Ja, ik heb echt een leuke baan. Het gaat nu heel goed met me. Ik heb een man en drie kinderen, dus ik heb wel wat omhanden. Het is ook niet zo dat wij (ze wees met een brede armzwaai zo ongeveer alle inwoners van de stad aan) allemaal echt achter je aan lopen. Het zijn niet de lichamen, die je daar ziet: het zijn de zielen.’

Nu keek ik toch maar eens goed om me heen. Zielen? Massa’s mensen zag ik nu, honderden, nee duizenden. En daarachter weer hele rijen. Dat kon toch niet? Maar ze stonden er ook wel heel onnatuurlijk bij, in grote drommen op straat, allemaal mijn kant uit kijkend. Opeens zag ik ze niet meer. De straat was zo goed als leeg. De bank was ook leeg.

‘Roos!’ riep ik. Maar Roos was nergens te bekennen.

Dit was zo’n vreemde gewaarwording… Roos, de mensen, en wat Roos allemaal gezegd had… Ik keek op mijn horloge want het leek uren geduurd te hebben, maar er waren slechts een paar minuten voorbij. Ik was volkomen overrompeld. Was het een dagdroom, of misschien een soort visioen? Of een hallucinatie? Of is dat allemaal hetzelfde? Ik, die zo nuchter ben, die altijd alle vage verhalen wegwuif als onzin. Ik wist niet wat ik ermee aan moest. Het was te belangrijjk om te vergeten, en te ongeloofwaardig om als feit te beschouwen. Voor onzin was het te indrukwekkend en voor een droom te echt. Blijft het visioen over… Ik denk wel dat het me iets te zeggen heeft, sterker nog, ik zal er waarschijnlijk bij iedere ontmoeting, hoe onbeduidend die ook lijkt, aan moeten denken.

Ik sta op en kijk nadrukkelijk om me heen. Alles ziet er heel gewoon uit, en toch is alles anders.

 

Print Friendly, PDF & Email

Deel dit artikel

Artikel informatie

Datum: februari 9, 2023
Auteur: Amun (Netherlands)
Foto: Sangga Rima Roman Selia on Unsplash CCO

Featured image: