Kant en de idee van het organisme

Kant opende een nieuwe weg om na te denken over het leven en de totaliteit van organische wezens, en wel zo dat deze verenigbaar is met het wetenschappelijke denken.

Kant en de idee van het organisme

De natuur verschijnt als levend voor ons, maar de oorsprong van het leven is een raadsel. Levende wezens worden geboren, ontwikkelen zich en bewegen uit zichzelf, maar de onderliggende oorzaak die dit bewerkt, is niet toegankelijk voor de natuurwetenschap.

De filosoof Immanuel Kant (1724-1804) heeft in zijn hoofdwerk Die Kritik der Urteilskraft[1] dit probleem erkend en naar een antwoord gezocht. Want uit de wet van causaliteit, dus de mechanische samenhang van alle natuurverschijnselen door oorzaak en gevolg, komt nooit en nergens een levend geheel voort.

Kant opende een nieuwe weg, hoe over leven en de totaliteit van organische wezens gedacht zou kunnen worden, en wel op een manier die overeenstemt met het wetenschappelijke denken. Hij was hierin zeer terughoudend, want als scepticus was hij van mening dat het kenvermogen dat ons bij de oergrond van het leven zou brengen, niet voor ons mensen is weggelegd. Hij benadrukte de noodzaak van het empirisch-rationele onderzoek van de natuurwetenschappen, want de grenzen die de mens door zijn zintuigen en verstand gegeven zijn, kunnen niet overschreden worden. Maar anderzijds wilde hij met zijn transcendentaal filosofie het materialistische realisme overwinnen. Een materie die existeert, onafhankelijk van de waarneming, bestaat bij hem niet – een beschouwingswijze die dus helemaal niet door de quantumfysici werd uitgevonden.

Kant maakte het menselijke subject tot centrum van kennen, waarbij wij de dingen van de buitenwereld echter alleen maar als verschijning kennen, niet hoe ze an sich zijn. Zo zijn ook, als we hem volgen, quantumfenomenen, zoals het begrip al aanduidt, verschijningen, geen dingen op zich. De wetenschappers kennen dus slechts hun voorstellingen en theorieën over de natuur; haar bestaansgrond blijft raadselachtig.

 

Een idee van het levende

Verder maakte Kant streng onderscheid tussen de categorieën rationeel verstand en metafysische ideeën. Hij zag de noodzaak dat wij ons een idee van het levende vormen dat boven het materialistisch-mechanische denken uitgaat. Deze idee noemde hij de doelmatigheid of het natuurdoel. Begrippen die een soort seculiere vervangingsformule zijn voor de metafysische ziel. Hij die naar kennis zoekt zou een verwijd perspectief – dat het begrip natuurdoel hem geeft – als uitgangspunt moeten nemen, maar zonder daarmee kennis in streng wetenschappelijke zin te kunnen verwachten. Toch zouden wij, georganiseerde natuurwezens, zo moeten denken “alsof” in de natuur een doel, een idee of een vooropgestelde bedoeling werkt:

Wij hebben het namelijk in elk geval nodig om uit te gaan van een bedoeling in de natuur, als we haar, al was het maar in haar georganiseerde producten, door voortdurende beschouwing willen bestuderen; en dit begrip is alleen al voor het kennisgebruik van ons verstand gewoonweg een noodzakelijke grondregel.[2]

Centraal staat daarbij de idee van het organisme. Het organisme werd door Kant gezien als een autonome samenhang van oorzaak en werking; het is een natuureenheid die zichzelf bewijst doordat daarin alles afwisselend middel en doel, oorzaak en werking is. De zelf-veroorzaking verklaart hij zo, dat de werking, die normalerwijs in het tijdsverloop van een oorzakelijke verbinding het gevolg is van haar oorzaak, nu opnieuw begint en dus weer tot oorzaak van de oorzaak en daarmee tot het bewerkende idee van het organisme wordt.[3]

Kant maakt deze zelforganisatie aanschouwelijk met een beeld: een huis levert huur op, dit is dus de werking ervan. Anderzijds is het uitzicht op winst de idee die überhaupt als oorzaak voor de bouw en het bestaan van het huis moet gelden. De financiële winst staat dus aan het begin van het hele complex, als doel of veroorzakende idee. Deze circulaire, integrale oorzakelijkheidsverstrengeling heeft dus een ideële oorzaak; in tegenstelling tot de lineair-mechanische causaliteit waarmee ons verstand gewoonlijk werkt en die de basis van de natuurwetenschap is.

Met nog een voorbeeld maakt hij dit duidelijk: een boom[4] brengt zichzelf voort, hij plant zich voort als zijn eigen soort. Bovendien verzekert hij zijn eigen, individuele voortbestaan, aangezien hij uit een eigen innerlijke levensdrang leeft en groeit. Deze groei verschilt van de gewone soorten materie-toename, en lijkt, omdat het naar causaal-mechanische principes niet te verklaren is, een voortdurende groei uit zichzelf. De boom schept zichzelf, doordat hij de stof die hij van buiten voor zijn groei opneemt, omvormt tot een speciale kwaliteit, die “zijn eigen product is”. De scheiding en samenstelling van de materiële stoffen van “dit soort natuurwezens” is een soort chemie die door geen enkele voorgaande bekwaamheid kan worden afgeleid en dus oorspronkelijk is. Zij kan niet door een mechanisch-technisch proces gereconstrueerd worden.

Hier schijnt Kant te verwijzen naar de fotosynthese die het levensprincipe van planten is. Deze voorstelling van zichzelf organiserende wezens brengt hem tot de idee van het geheel.[5] Het geheel is niet het gevolg van een optelling van delen, maar bestaat al – als idee – voor de delen en brengt er structuur in aan, altijd in causale wisselwerking met betrekking tot het geheel. Alle organen zijn even autonoom, want zij dienen elk een doel, net zoals zij als middel het geheel dienen. Kant legde hier de basis voor een moderne conceptie van de zelforganisatie van de natuur, die ook Autopoiesis wordt genoemd.

 

Het intellectuele archetype

Dit idee van een organisme heeft Kant, zoals gezegd, ontwikkeld om die uit zichzelf levende wezens van de natuur te kunnen verklaren, waaraan het model van de begrensdheid van het menselijke denken vooraf gaat. Want alleen door een hogere kennismogelijkheid zouden we de geestelijke vlakte van de totaliteit – Kant noemde deze het bovenzinnelijke substraat – inzien.[6] Hij trekt de consequentie van een intelligibele (begrijpelijke) wereldoorzaak en tot de voorstelling van een oergrond, zonder welke het leven niet kan worden begrepen; het dualisme van het bewustzijn zou daarin opgenomen zijn, of stroomde daaruit voort. Toch stelt Kant met nadruk dat zo’n intelligibele grond van de natuur voor ons verstand niet begrijpelijk is, en hij denkt na over een andere soort intelligentie, die hij het intellectus archetypus noemt. Dit is zijn begrip voor intuïtie, dus voor de bekwaamheid om zinnelijke verschijningen en hun ware wezen direct als eenheid te herkennen. Alleen intuïtief openen zich zintuigelijke waarnemen en begrip in een. Allen zulk een andere intelligentie zou in iedere concrete verschijning – in het fenomeen – onmiddellijk ook het wezen van het geheel begrijpen; alleen de intuïtie zou de begrijpelijke oergrond van het zijn ontsluiten. Hoewel zulk een manier van herkennen volgens Kant voor ons menselijke vernuft onmogelijk is, zou toch de voorstelling van het geheel als leidinggevend idee en als integratiemodel van de mechanisch-analytische natuurwetenschappen voorop moeten staan. Zo zou de wetenschappelijke, empirisch-rationale methode geïntegreerd moeten zijn in het concept van een begrijpelijk geheel van de natuur, dat haar richting geeft.

Ik zou het tot nu toe geponeerde kort willen samenvatten en er enige gedachten aan toevoegen. De conceptie van het organisme en de idee van de totaliteit van de natuur is – als alternatief voor het heersende materialisme en tegen de achtergrond van het huidige verlies van de natuur – actueel.[7] Het levende organisme en de organisatie van het levende in zijn totaliteit wordt uit materie alleen niet begrijpelijk. Het leven, dat in en door de materie verschijnt en klaarblijkelijk werkt, kan niet zelf materie zijn. Bovendien is het realisme, dus de aanname van een onafhankelijk van ons bewustzijn bestaande objectieve buitenwereld, naïef en onhoudbaar, want de object- en subjectzijde zijn met elkaar verknoopt en verweven. Het objectieve is zonder subject niet te bereiken; waarneming en erkenning van de natuur zijn subject-afhankelijk. Dat betekent dat alle pogingen het leven te verklaren, uitgaan van een waarnemend en reflecterend bewustzijn, dat in staat moet zijn het mechanisme van de natuur te transcenderen tot de intuïtie. Kant geeft ons een plausibele verklaring voor het feit dat we een leidend idee moeten vooronderstellen voor ons erkennen en handelen. Wij kunnen – en met deze gedachte maak ik mij los van Kant – met de objectieve idee van het organisme, als we dit als hypothese vooropstellen, ons subjectieve zien en beleven veranderen. De verschillende, uit elkaar vallende verschijningen van het leven krijgen zo samenhang en eenheid door de idee waarmee wij ze beschouwen; ieder waargenomen aspect kan in zijn organische verbinding met het geheel kenbaar worden. Uit elkaar vallende delen voegen zich samen in hun verwantschap. Antagonismen worden tot een geheel en cirkelen om een centrum.

De natuur in haar samenhangen te kunnen ervaren als levend geheel is niet alleen voor natuurwetenschappers van beslissend belang. Met het oog op het dreigende verlies van de natuur door het uitsterven van soorten en de klimaatverandering is een nieuw denken onafwijsbaar voor verandering en regeneratie. Vaak wordt met grote vanzelfsprekendheid intuïtief denken, vooral ook van kunstenaars en wetenschappers, aangenomen, zonder dat daarbij echter speciaal aan het wonder van zo’n vermogen – van een intellectus archetypus – wordt gedacht. Want het is toch – als men intuïtie onderscheidt van instinct – een bovenzinnelijke bekwaamheid van het bewustzijn, één die dus in het kader van het heersende materialistisch-naturalistische concept van de mens helemaal niet kan bestaan.


[1] Immanuel Kant, Kritik der Urteilskraft, Hamburg 2006. Einleitung en: Zweiter Teil, Kritik der teleologischen Urteilskraft, Par. 61-78

[2] Ebd. B 334

[3] Ebd. B 334

[4] Ebd. B 287-289

[5] Ebd. B287-289

[6] Ebd. B 345-363

[7] Zie hierover: Kristian Köchy, Ganzheit und Wissenschaft. Das historische Fabbbeispiel der romantischen Natuurforschung, Würzburg 1997; Woldietrich Schmied-Kowarzik, Von der wirklichen, von der seyenden Natur, Stuttgart-Bad Cannstadt 1996; Michael Ewers, Elemente organismischer Natuurphilosophie, Bochum 1988

Deel dit artikel

Artikel informatie

Datum: april 22, 2019
Auteur: Michael Evers (Germany)

Featured image: