In eenvoudige woorden weergegeven, kan men de wet van karma begrijpen als de wet van oorzaak en gevolg, zodanig dat elke handeling een gevolg oproept, dat overeenkomt met de ware kwaliteit van de bedoeling, die aan die handeling ten grondslag ligt. De leer van karma is in het Boeddhisme verbonden aan het geloof in de kringloop van geboorte en dood. In dit artikel vinden we het van belang zonder vooringenomenheid de werking van oorzaak en gevolg in ons leven te observeren. Daarmee komt de vraag naar voren: is het voor een mens mogelijk de wetmatigheid van het karma te ontstijgen en binnen te treden in een volkomen andere orde?
Afgezien van de menselijke daden is de wet van oorzaak en gevolg in al zijn verschijningsvormen zichtbaar in de natuur. Alles in de natuur heeft een onherroepelijk gevolg volgens de wetten van de natuur. In volle nuchterheid kunnen wij bij het bekijken van deze natuurwetenschappelijke wet van oorzaak en gevolg geen goed of slecht onderscheiden. We kunnen alleen maar het zich voltrekken van oorzaak en gevolg in dit wisselende spel van de twee fundamentele krachten van opbouw en afbouw onderscheiden. Het werkt in de macrokosmos van het heelal precies zo als in de cellen van het menselijk lichaam.
In de natuur is nog een derde kracht aanwezig, die men als heilige harmonie of orde kan typeren. Deze alles doordringende heilige orde is het, die het leven onder andere mogelijk maakt steeds complexere vormen aan te nemen
De wet van oorzaak en gevolg ligt opgesloten in ons denken
Bovendien is het grondbeginsel van oorzaak en gevolg ook deel geworden van de logica van het menselijke denken. Men zou kunnen zeggen dat de orde van de buitenkant van oorzaak en gevolg zich aan ons denken heeft opgedrongen. Iedereen zal voor zichzelf kunnen bevestigen, dat het gewone menselijke denken zich beweegt tussen de lineaire banen van oorzaak en gevolg. Je zou dus kunnen zeggen dat dit beginsel van oorzaak en gevolg geheel onbewust een deel van ons is, een realiteit. Uitgangspunt is dat het verleden zich een weg baant door het heden naar de toekomst.
Van buiten af gezien wordt de mens in zijn tegenwoordige leven voortdurend voor situaties geplaatst waarop hij moet reageren. En hij reageert op deze van buiten komende uitdagingen volgens zijn opgedane ervaringen; zijn schat aan ervaringen, die je zou kunnen benoemen als het verzamelde verleden. Deze reactie vanuit het eigen verleden drijft de mens wederom tot een handelen dat de toekomst vormt En deze toekomst komt dan weer overeen met het verleden, de kwaliteit van zijn menselijke ervaringen en zijn wezen.
Dit verloop van het omgaan met deze uiterlijke uitdagingen, die voor het dagelijkse, praktische leven noodzakelijk zijn, gebruikt de mens ook voor zijn innerlijk leven, zijn psychologische en ziele leven. Hij gebruikt een beginsel van tijd-ruimtelijkheid voor zijn innerlijke, potentieel tijdloze natuur.
Hij komt de uitdagingen en krachten tegen die innerlijk in hem opkomen – zoals emoties, begeertes, angsten enz.-, uit zijn eigen in het verleden opgedane ervaringen, uit de schat van zijn eigen kleine verleden. Hij probeert vanuit deze basis met deze krachten om te gaan, ze te ontwijken of te sturen en leeft daardoor ook innerlijk naar de wet van oorzaak en gevolg, en weeft verder aan de draden die hem binden.
In dit waarneembare proces ondergaat het verleden in de loop der tijd geen fundamentele verandering. De opgedane kennis vergroot zich, de veronderstelde schat aan ervaringen in de vorm van reageren op het verleden blijft in zijn soort onveranderd. Het blijft dezelfde beweging van vermeerderen, opbouwen, verwarring, van de bewuste en onbewuste bedoelingen, een beweging die zichzelf naar de toekomst begeleidt en probeert op zichzelf in te werken.
Dat, wat hier als het verleden wordt aangemerkt, is in essentie dat wat we zijn en waaruit we leven. Het is uiteindelijk dat wat we het IK noemen. Het is dat wat we VAN MIJ noemen, dat betekent mijn herinneringen, mijn ervaringen, mijn voorstellingen, mijn weg, mijn wensen, mijn problemen, mijn plezier, mijn lijden, mijn verworvenheden, mijn eigendommen. Het is deze beweging van het IK – het verleden – die ten grondslag ligt aan de wet van oorzaak en gevolg: de wet van karma.
Is het mogelijk, het NU vrij van het verleden te ervaren?
Als we inzicht in de feiten krijgen – door zuivere waarneming – wordt duidelijk dat het einde van karma ligt bij het einde van het IK. Het einde van het menselijke karma staat in verband met het heden, dat niet uit het verleden voortkomt.
Vrij van aannames, voorstellingen, conclusies, oordelen en vergelijkingen. Is het mogelijk het heden gewaar te worden, zonder zelf het NU een richting te willen geven? Want elke vastgestelde richting is een deel van het verleden, deel van de conditionering van het IK. Dit innerlijk doorgronden en gadeslaan is het proces van komen tot zelfkennis.
In het proces van komen tot zelfkennis moet elke bedoeling, elke vrees, elk begeerte van het menselijk bewustzijn zonder vooringenomenheid blootgelegd worden. Dit blootleggen van het menselijk zijn in de zuivere zin is het zich zonder woorden bekennen tot God. Hoewel in de waarheid niet verborgen blijft wat de mens is, toch moet de mens deze waarheid samen met God doorschouwen. Zodat de scheiding van het bewustzijn van de mensheid van God procesmatig kan eindigen. Jakob Böhme (1575-1624) beschreef dit met de volgende woorden:
Als je stil wordt, dan ben je dat, wat God van nature en wezen was, en waaruit hij ook jouw natuur en wezen schiep: zo hoorde en zag jij hiermede, zodat God in jou hoorde en zag, voordat zijn eigen willen, zien en horen begon.
In dit proces van zichzelf leren kennen, waarbij er een nieuw zien ontstaat, ervaren we ook de ondersteuning door groepen en mensen, die op grond van hun innerlijke toestand in staat zijn, hierbij te helpen.
Onbevooroordeeld doorgronden
In de geest van het onbevooroordeeld doorgronden opent zich “wat er is”. Deze geest van het onbevooroordeeld doorgronden is altijd vrij van het verleden, het stoelt niet op dat wat was. Maar het is oplettend en vraagt en is daardoor ontvankelijk voor inzicht in het heden. Alleen in dit voortdurend sterven van het verleden –door liefde en inzicht – kan in het menselijke hoofd en hart iets volkomen nieuws ontstaan, waaruit een nieuw leven van handelen vloeit.
Wij mensen zijn in essentie een goddelijk scheppingsveld. Maar wij leven meestal in een toestand, waarin we zelf – met ons ego – optreden als schepper. Het is de wil van het IK dat deze eigen schepping creëert. Dit proces in het menselijke bewustzijn is de oorzaak van de fundamentele gebondenheid aan oorzaak en gevolg, dus aan karma.
Door inzicht in het gewaar worden ontstaat een stilteruimte, een ruimte van gevoeligheid voor de alles doordringende orde van de heilige schepping. Deze heilige orde, deze heilige wil, straalt in de hoofden van de mensen en doorstraalt van daaruit een voortdurend veranderingsproces van zijn totale systeem en zijn levenssfeer.
Dit lijkt op het opengaan van een roos op een stilteplaats, het niets zijn. Schepping ontvouwt zich vrij van tijd en ruimte – en een nieuw bewustzijn komt op, een bewustzijn dat vrij is van goed en kwaad, vrij van het aardse IK. Dan raakt de heilige orde, die in haar werkzaamheid als derde kracht ook in de natuur zichtbaar is, de steeds diepere aspecten van het menselijk zijn aan, die tevoren voor de mens verborgen waren. Door de beschreven fundamentele omkering treedt de mens binnen in de heilige orde en neemt deel aan het ontvouwen van de heilige schepping. Wetmatig verlaat hij in dit proces de orde van karma. De boeien van karma worden in de stroom van de voortdurende heilige nieuwe orde langzamerhand verbroken.