De vlinder

Het is aan ons om de rijkdom aan veelzeggende beelden uit het verleden en de diepzinnigheid ervan levend te houden voor het heden.

De vlinder

 

Doordring u van de gedachte dat niets voor u onmogelijk is, beschouw u als onsterfelijk en in staat alles te begrijpen, alle kunst, alle wetenschap, de aard van al wat leeft. Word hoger dan alle hoogten en dieper dan alle diepten.

Hermes Tresmegistos boek 2: 80-81

 

Woord vooraf

Het is aan ons om de rijkdom aan veelzeggende beelden uit het verleden en de diepzinnigheid ervan levend te houden voor het heden. De mythische dieren zoals in dit boek [1] beschreven, ontsluiten de bijzondere beelden van de waarheid die met elk menselijk hart, met elke menselijke ziel verbonden is.

De voorstellingen van mythische dieren dragen een kracht in zich tot ontwikkeling van de geestziel en van daaruit leggen zij de kiemen voor spiritueel leven dat in ieder mens verborgen ligt. Zij maken, evenals symbolen dat doen, de bewustzijnssprong mogelijk naar de bovennatuur. Eenmaal herkend en geleefd, openen zij de deur tot verbinding zoals Hermes Tresmegistos zegt in de Tabula Smaragdina:

Wat beneden is, is gelijk aan wat boven is, en wat boven is, is gelijk aan wat beneden is, opdat de wonderen van het ene zich voltrekken.

 

Mythische dieren zijn als sterrenkrachten van bezieling in de microkosmos.

Zij trekken ons op de weg naar wat heilig, wat heel is:

als mens verenigd te zijn met Christus,

het licht der lichten, waarin transfiguratie plaatsvindt,

waar alle tegenstellingen vervagen,

tot daar waar ‘het ene’ zich in licht en kracht uitgiet in de heilige graal,

kosmisch en in ons eigen centrum,

de dynamische bron in ons leven.

 

Laten wij gaan de weg der sterren, de weg die verbinding is.

De kosmos is toegerust om het universele plan tot zijn doel te brengen.

Wij zijn toegerust om in de microkosmos,

als deel van het geheel,

als lichtend juweel,

onze plaats in te nemen in de wereld,

voor de mensheid,

om ons aan het heelal als sterrenkracht te geven.

 

Vriendschap en zielekracht

 

Ik ben heden; Ik ben gisteren; Ik ben morgen!

Ik ben de goddelijke, mysterieuze ziel.

Mijn stralingsvolheid verlicht iedere opgestane die,

terwijl hij in het rijk der doden heengaat door

achtereenvolgende transformaties, moeizaam zijn weg zoekt

door het gebied van de duisternis.

Het Egyptische Dodenboek

 

Aan onze wonderlijke planeet aarde ligt een alchemische formule ten grondslag die voortdurend in werking is.

De interkosmische ruimte is gevuld met oersubstantie, de materia magica, een eeuwige zee van levensvolheid, waarin de grote adem van de geest de zee beweegt en tot openbaring brengt: een immens groots veld, in gewijde taal het koninkrijk Gods genoemd.

Zie het kosmische openbaringsveld waarin sterren en planeten bewegen, zie het openbaringsveld van de aarde, waarin alle leven zich ontvouwt, het openbaringsveld van de mens, van u en mij waarin wij leven.

Iedere openbaring is deel van het geheel, harmonisch of nog in wording, ieder kent een tweevoudige beweging: een middelpuntzoekende, tot het ontvangen van levenskracht, en een middelpuntvliedende, tot het wegschenken van kracht, doordrongen va de ene idee, die achter de gehele openbaring drijft, een in- en uitademing doortrild van de ene adem.

De mens heeft drie heiligdommen waarin hij deze heilige adem kan ontvangen; het heiligdom van het hart, het heiligdom van het hoofd en het heiligdom van het leven.

Het verlangen om op die ene grote adem, vanuit dat ene idee mee te bewegen, kennen wij, en wij stellen ons er voor open om te ontvangen de materia magica, de oersubstantie, de zuivere ethers. Altijd is in deze ontmoeting de liefde als eerste aanwezig. De liefdekracht van de Christus, de kosmische lichtkracht, die zich aan het binnenste van de aarde, in het hart van de wereld geschonken heeft als wereldziel, raakt ons aan in het hart, kust wakker de godenvonk die daar in ons rust: een nieuw gevoelen ten opzichte van het zelf, het leven en de wereld komt vrij, we zien onszelf staan in relatie tot de gehele schepping, tot al wat leeft, onze naaste, en schouwen daarin een weg, een weg die verlicht is, lichten en inzichten die we kunnen volgen. En begéven wij ons op die weg, dan kan het niet anders dan dat de liefde die wij ontvangen in Christus, door ons heen straalt en ook weer van ons uitgaat.

Deze uitgaande liefdestroom vanuit het hart vindt zijn weg naar boven en verenigt zich met de grote adem van de geest, met het veld van wijsheid, en deze geest daalt in, in de kruin van het hoofd. Een nieuw denken ontwaakt, een nieuw bewust zíjn in het licht van deze heiligende geest opdat wij geheeld zullen worden, één harmonisch beweeg met de ene adem.

Zie de beweging: vanuit het hart reikt links en rechts een liedestroom ver omhoog, tot in de ene geest, en zie hoe de ene geest afdaalt, en zich verbindt met het geopende hoofdheiligdom. Deze beweging van liefde-en wijsheidskracht, zij vormt de vleugels van een onsterfelijk zielelichaam dat in ons groeiende is, dat de schoonheid van leven, van oorspronkelijk leven tonen en spreiden wil.

De vleugels van het zielelichaam, prachtig gekleurd, twee zijden, elkaar aanvullend, tot kracht en beweging, tegengestelden, symmetrisch afgestemd.

De vlinder werd voortgedreven over ’t veld, en toen ik dromend verder liep, was mij vanuit het paradijs een luister nagebleven. Alles verwaait de wind, maar vlinders zijn van onvergankelijke dingen een vluchtige gelijkenis.

Een vlinder wordt gezien als zinnebeeld van de ziel, van de overwinning op de vergankelijkheid, op de dood.

We lichten op in de schoonheid van een vlinder, maar bedenken vaak niet de veranderingen die de vlinder met haar vleugels van papier, doormaakt om deze schoonheid te bereiken.

Er is niets in deze hele wereld dat blijft. Alles is wisseling, alles verglijdt, elk ding krijg vorm en gaat voorbij.

De vernieuwster aller dingen, moeder natuur, formeert elke vorm uit andere vormen en geen enkel ding, geen enkel atoom gaat in dit heelal verloren, het zijn gedaantewisselingen van de natuur.

Daarin is de mens een wonderlijke formatie: door allerlei veranderingen heengaande, wordt hij rijp om zijn natuur te wijzen aan de geest, in de Egyptische mysteriën en de Kathaarse Broederschap aangeduid als de weg terug naar zijn universele afkomst, van de Groene Osiris tot de Zwarte Osiris, een inwijding van Kepler naar Mès-Naut – tot in Ka, symbolisch van rups, naar pop tot vlinder, van formatie, reformatie tot transformatie[2].

De rups, de mens, de Groene Osiris die verlangt de weg te gaan, spint zich in tot pop, in mysterietaal in de grot Kepler door tijdens het leven de stilte van zijn innerlijk heiligdom binnen te gaan, in het besef dat in stilte de vormende hand van de geest, de hoogste openbaring te wachten ligt. Deze mens verstilt naar het ego, wordt leeg van zich zelf, betreedt het eigen graf, waar de reformatie zich voltrekt.

De rups in de pop, de mens die zich herschikt, hervormt en versterft tot de Zwarte Osiris, het zwart dat hem ontvankelijk maakt, het licht doet opnemen en daardoor verandert.

In zijn donkere omhulling, de grot van Mès-Naut, ondergaat hij meer en meer een verwisseling, een transformatie, van stof- naar zielemens.

Hoger en hoger, ja als maar hoger, ontwikkelt zich, vervolmaakt zicht in een licht bewust en volgend mens, het zielelichaam, om uit te breken als hemel-vlinder, als lichtziel tot Ka, en te zijn geest-ziel, de opgestane lichtmans, het volmaakt insect dat in de rups al verborgen lag.

Deze gedaantewisseling is een zich in-formeren, een opgaan in de eeuwige natuur en er deelgenoot van worden, om zonder onderbreking mee te werken door licht te zijn, ware vriendschap te geven, te redden wat verloren is, te troosten wat verslagen is, op te richten het gevallene, te helen de wonden van al wat getroffen is, om een lichtstroom in de wereld, tevoorschijn te laten komen en in verbondenheid met anderen tot een grote, brede vloed te laten zijn, die de samenleving instroomt.

En zie, deze stroom van licht, zij zal het tij van de wereld keren.

 

Vreugde, schitterende godenvonk,

wij betreden met vurige hartstocht,

hemels wezen, jouw heiligdom,

jouw toverkrachten verbinden weer

wat afgescheiden en verdeeld leeft,

alle mensen worden broeders,

waar jouw zachte zielevleugel zich welft, [3]

 

waar wij dienaren zijn

van de heiligende geest,

de Parakleet.

 


[1] Dit artikel is een gedeelte van het voorwoord en een hoofdstuk uit het boek:

De paradijsvogel en andere mythische dieren. Oerbeelden van zieleleven.

Ankie Hettema-Pieterse, Rozekruis Pers, Haarlem 2019

[2] A. Gadal, Op weg naar de heilige graal, Rozekruis Pers, Haarlem 1991

[3] Friedrich Schiller: Ode aan de vreugde (German: An die Freude ), 1785

 

Print Friendly, PDF & Email

Deel dit artikel

Artikel informatie

Datum: oktober 4, 2019
Auteur: Ankie Hettema-Pieterse (Netherlands)
Foto: Theo Lamers

Featured image: