De invloed van Joachim de Fiore op de cultuur van centraal Europa – Met accent op Nederland

Wie was Gioacchino da Fiore (Joachim van Fiore)? Hij werd geboren omstreeks 1135 in Calabrië, Zuid-Italië. Dit is het gebied waar eens Pythagoras zijn inwijdingsschool had, het oude Magna Graeca.

De invloed van Joachim de Fiore op de cultuur van centraal Europa – Met accent op Nederland

Als jongeman besloot hij de islam en de Grieks-orthodoxe kerk te leren kennen. Aldus ondernam hij een pelgrimage naar de Oriënt en naar Palestina. Daar had hij zijn eerste mystieke ervaringen: visioenen in de woestijn en op de berg Tabor, die hem de betekenis van de Heilige Schriften, de Bijbel, onthulden.

Teruggekeerd uit het Heilige Land wilde Joachim monnik worden; hij sloot zich aan bij de orde van de cisterciënzers in het klooster van Corazzo. In het jaar 1177 werd hij door zijn medebroeders tot abt gekozen. Hij leidde een leven van strenge ascese en contemplatie. Lang zou hij niet abt blijven, enkele jaren later verliet hij de monniken en stichtte een eigen klooster in Casamari. Hieruit ontstond een nieuwe orde, de fiorenzen genaamd.

Zijn beslissende mystieke ervaring, het uur van zijn verlichting, had Joachim in de nacht naar Pinksteren in 1190. Hij beschrijft zijn visioen aldus:

Toen ik omstreeks de tijd van de metten uit de slaap ontwaakte, nam ik ter meditatie de Openbaring van Johannes ter hand. Toen, op het uur dat Christus is opgestaan, verhelderde plotseling het licht van inzicht de ogen van mijn geest, en werd mij de vervulling van dit boek geopenbaard alsook de symmetrie en het innerlijke verband tussen het Oude en het Nieuwe Testament.

 

Dit visioen leidde tot een tien jaar durende worsteling om de betekenis van de Heilige Schrift te duiden, maar vooral om inzicht in de uitwerking van de goddelijke openbaring in de historie te verkrijgen. Naar analogie van de drievoudigheid van God, de drie-eenheid vader, zoon en heilige geest, ontwierp Van Fiore door middel van vier geschriften een vorm van spirituele geschiedenis. Daarin ontvouwt de goddelijke triniteit zich in drie fasen, drie tijdperken. De geschiedenis van de mensheid van Abraham tot aan zijn eigen tijd was geopenbaard in het Oude Testament. Daarin zag hij het tijdperk van de vader, welk tijdperk eindigde vlak voor de geboorte van Jezus Christus. Daarna volgde het tijdperk van de zoon, zoals dat geopenbaard is in het Nieuwe Testament. Ten slotte zou als derde het tijdperk van de heilige geest volgen; deze fase zou worden geopenbaard door middel van wat hij noemde ‘het eeuwig evangelie’.

Een tijdsindeling, gebaseerd op een spirituele ontwikkeling, was niet nieuw. Vóór Van Fiore had Augustinus dat met de creatie in zes, respectievelijk zeven scheppingsdagen gedaan, corresponderend met zes tijdvakken; het zevende was de Sabbat, de periode van rust. Aldus staat geschreven in het boek Ezra (O.T.), namelijk dat de schepper aan de wereld ritme én tijd gaf:

Hij stelde met zijn meetlint voor der tijdengang een maat. Hij stelde met de zekerheid der rede het getal der uren.

Onze abt uit Zuid-Italië rekende ook het aantal jaren uit dat voor elk tijdperk gold. Zoals voor de tijdperken van de vader en de zoon 42 generaties werden genomen, elk van dertig jaar, zo ook voor het derde tijdperk, dat van de heilige geest. Opgeteld kwam Van Fiore uit op het jaar 1260 als het begin van het tijdperk van het ‘eeuwig evangelie’.

Maar Joachim ging verder dan het louter achter elkaar stellen van de tijdperken in tijd. De opeenvolging betekende vooral een culminatie, want het tijdperk van de zoon was de vrucht van het voorafgaande tijdperk van de vader, en het tijdperk van de geest de vrucht van het tijdperk van de zoon.

Op drie wereldtoestanden wijzen ons de geheimen uit de Heilige Schrift,

schreef de monnik,

op de eerste waarin wij onder de wet waren, op de tweede waarin wij in de genade zijn, en op de derde die wij spoedig verwachten, in een nog rijkere genade want God, zoals Johannes zegt, gaf ons genade voor genade, namelijk het geloof voor de liefde en die twee tezamen.

Dit ontvouwen voltrekt zich telkens in drie kringen:

in wetenschap, in de macht der wijsheid, in volkomen kennis;

in het knechtschap van de slaaf, de dienstbaarheid van de zoon, de vrijheid van geest;

de eerste in vrees, de tweede in geloof, de derde in liefde;

sterrenlicht, morgenrood, daglicht;

de eerste status is die van de knechten, de tweede van de vrijgemaakten, de derde van de vrienden.

Kortom, het derde tijdperk is de vervulling. Geestelijk, rechtstreeks inzicht zal de plaats innemen van geloof; in volkomen vrijheid zal een ecclesia spiritualis, een geestelijke kerk van vrienden geboren worden. In het derde tijdperk zal ook een nieuw testament zich ontvouwen, volgens de regels uit de Openbaring van Johannes zal het een Evangelium aeternum zijn:

En ik zag een andere engel in het midden van de hemel en hij had een eeuwig evangelie te verkondigen.

Om dit eeuwig evangelie, dat alle overgeleverde schriften zou overstijgen, was het Van Fiore te doen. Want, zo geloofde hij, aan de geschiedenis komt een eind, de tijd zal worden verslonden door de ‘eeuwige duur’. De geest, verkondigde hij in zijn profetische woorden, zal woning maken in de bruidskamer van het hart der mensen: God in de mens, God in de wereld, immanent én transcedent. Het aangezicht van de aarde zal vernieuwd worden, een nieuwe ster, getransformeerd tot de planeet van vrijheid en liefde.

Nu luidt natuurlijk de vraag: hoe werkelijk, hoe levensvatbaar is zijn utopische profetie geworden? Mystieke ervaringen en visoenen kwamen in zijn tijd veelvuldig voor. Niet zelden waren zij opgewekt door extreme vormen van ascese of het product van exaltatie. Is er iets van zijn voorschouw van een utopisch, derde tijdperk van vervulling uitgekomen?

Zo’n visioen mag dan een gebeurtenis buiten plaats en tijd zijn geweest, het kostte onze profeet tien jaren om die te duiden en uit te leggen, om die te verwerken in vier boeken, alsook in vele geometrische voorstellingen.

Gioacchino stond daarbij niet alleen in zijn leerstuk van drie tijdperken. Onder joodse kabbalisten bestond al een overeenkomstige periodenleer, zoals Gershom Scholem beschrijft. De parallel betreft niet alleen het aantal tijdperken en aantal jaren, maar eveneens de idee van culminatie: de mensheid beklimt in een zeker ritme, sport voor sport, een hemelladder. Zo legden de kabbalisten uit Catalonië in het boek Temunah vast, dat het aflopende tijdperk onder het teken van strengheid en wetten stond, terwijl in de komende, nieuwe eoon de verboden en geboden overwonnen zouden worden. Opvallend is wel dat juist rond 1250 dit leerstuk van drie wereldtijdperken naar buiten werd gebracht, rond het jaar waarin volgens Van Fiore het tijdperk van de heilige geest zou beginnen.

 

Er gebeurde halverwege de dertiende eeuw nog meer. Zo verscheen in 1260 het beroemde kabbalistische boek de Zohar. Ook de Zohar verkondigt de openbaring van God door middel van zijn schepselen als vrije, scheppende geesten. De dertiende eeuw, wel eens het hoogtepunt van de middeleeuwen genoemd, was de eeuw van Franciscus van Assisi, van Thomas van Aquino, Meister Eckehart en van Dante, geboren in 1265. Die vermeldde de ‘profetengeest’ van Van Fiore in zijn Divina Commedia, Paradiso XII 140-141.

Het was ook de tijd van de Vlaamse mystica Hadewych, een overgangsfiguur, iemand die de spontane, extatische visioenen afwijst; zij wil

genietend bezitten in een gevoelen dat boven alles uitgaat.

De ervaring van de unio mystica moest voortaan door het denken begrepen kunnen worden. Of zoals zij schreef:

De rede is sneller bevredigd dan de minne, maar de minne kent groter bevrediging in de zaligheid. Toch zijn zij elkaar van groot nut. Want de rede onderwijst de minne en de minne verlicht de rede. Wanneer de rede dan de gloed van de minne aanneemt en de minne zich laat beheersen en binden aan de rede, dan zijn zij tot iets zeer groots in staat. Maar dat kan niemand leren dan door eigen ervaring.

Wij zien in de dertiende en veertiende eeuw de opkomst van vrije, onafhankelijke geesten; ik noemde al Eckehart – hij komt hierna nog ter sprake, net als Johannes Ruusbroec. Directe beïnvloeding door de werken van Van Fiore zijn niet na te gaan. Wel voltrok zich een evolutie, de ontwikkeling van tweelingkracht met aan de ene kant de morele, eigen verantwoordelijkheid, aan de andere kant de geboorte van rationalisme dat zich begint los te maken van de oude vroomheid. Het zijn kenmerken horende bij het derde tijdperk.

Duidelijker, meer rechtstreekse beïnvloeding treffen we ten eerste aan bij groeperingen als de dulcinianen en amalricianen.

De dulcinianen waren een religieuze sekte. Hun naam was afgeleid van de leider van de beweging, Fra Dolcino van Novara. Deze publiceerde eind dertiende eeuw een aantal brieven, waarin hij uitlegde dat zijn ideeën van de era’s van de geschiedenis waren gebaseerd op de theorieën van Joachim van Fiore. In 1304 werden drie dulcinianen verbrand als ketters door de inquisitie. De groep had een verblijfplaats gevonden nabij het Gardameer, maar moest zich terugtrekken naar een nabijgelegen bergtop. Daar werden zij verslagen door de bisschoppelijke troepen. Hun ketterij – men noemde hen gazarri, oftewel katharen – was zeker voor die tijd bijzonder radicaal. Zo profeteerden zij de val van de kerkelijke hiërarchie, de val van het feodale systeem en de stichting van een nieuwe egalitaire maatschappij gebaseerd op wederzijde steun en respect, gemeenschappelijk bezit en gelijkheid van gender. Hun collectieve strijdkreet Poenitentium agite, toon berouw, doe boete wordt aan hen toegeschreven in de bekende roman De Naam van de Roos van Umberto Eco. Wij zouden de dulcinianen nu mystieke anarchisten noemen of revolutionaire aanhangers van het millenarisme, de verwachting van een duizendjarig rijk van vrede en geluk.

Deze beschrijving kan ook worden toegepast bij de stroming van de amalricianen, een pantheïstische, vrije liefde beweging vernoemd naar Amalric van Bena. Net als de dulcinianen gingen ze verder dan de ideeën van Van Fiore. Hun verbreiding was groter: we vinden onder de aanhangers vele priesters alsook theologen uit Parijs en Straatsburg. Zij gingen uit van de driedeling van Van Fiore in het tijdperk van de patriarchen (vader), van het christendom (zoon) en de op handen zijnde nieuwe tijd van de heilige geest. Reeds aan het begin van de dertiende eeuw brachten de amalricianen hun idealen in de praktijk. Maar ook hen wachtte de veroordeling van ketterij. Zo werden de onschuldige bekeerlingen, waaronder vele vrouwen, hun dwaling vergeven. Van de aanvoerders werden er vier levenslang gevangengezet, tien anderen op de brandstapel gezet.

Dat brengt ons tot de vraag: hoe verging het Joachim zelf? Tijdens zijn leven werd hij door de paus in bescherming genomen, maar na zijn dood werd het damnamus, de verdoeming, over hem uitgesproken. Zijn opponent, Petrus Lombardus, stelde het geloof aan de kerk boven de liefde tot Christus. De veroordeling kwam van paus Innocentius III, dezelfde paus die in de beruchte albigenzenoorlog de katharen liet uitmoorden en het celibaat verplicht stelde. Nadien zou Innocentius omschreven worden als de eerste grote paus waarin elk element van heiligheid ontbrak.

Er is nog een kant aan de zaak die hier nog niet is uitgelicht. Van Fiore voorspelde ten aanzien van het derde tijdperk niet alleen de openbaring van vrijheid en liefde, vriendschap en volkomen kennis. In het tijdperk van de geest zou ook de Antichrist opstaan. Immers, bij het opbloeien van de positieve eigenschappen hoorden ook de beproevingen; zij zouden in kracht toenemen, want hier gold: kracht naar kruis.

Ondanks de postume verkettering en vervolging van Joachim zelf en de bewegingen die door zijn profetieën waren geïnspireerd, kon de vernieuwing binnen zowel de kerk als het christendom niet worden tegengehouden. Tegelijkertijd met het grote westerse schisma van 1378 tot 1417 waarbij maar liefst drie pausen tegelijkertijd elkaar bestreden, viel het optreden van de eerste hervormer Johannes Hus. Het was het begin van het geestelijk vrijer bewegen van de Europese mens. Die uiteindelijk leidde tot de definitieve splitsing in katholicisme en protestantisme.

Waren groepen als de dulcinianen en amalricianen nog sektarisch en buitenissig, een bredere beweging tijdens de veertiende en vijftiende eeuw was van diepere invloed op de christelijke cultuur en tevens in een steeds groter wordend gebied. We hebben het dan over de ‘Broeders van de vrije geest’, ook wel de ‘Godsvrienden’ genaamd. Er wordt aangenomen dat de amalricianen die zich dus beriepen op Van Fiores indeling van drie tijdperken, op hun beurt de Broeders van de vrije geest hebben beïnvloed. Zij namen de pantheïstische theologie over en propageerden het geloof dat de volmaakte ziel en God een niet van elkaar te onderscheiden eenheid vormden. Ook ontkenden zij de noodzaak voor verlossing van het intermediair van de kerk en haar sacramenten, een idee dat vanwege het ondermijnende karakter onmiddellijk als ketterij werd bestreden. De veroordeling luidde: de verspreiding van valse leringen, gemengd met elementen van hekserij.

Een aparte en nieuwe ontwikkeling was de opkomst van de begijnen. Begijnen waren meestal alleenstaande vrouwen, die los stonden van een kloosterorde. In tegenstelling tot de nonnen hadden de begijnen niet de belofte van armoede afgelegd. Zij vormden evenmin een organisatie, al ontstonden wel gemeenschappelijke woningen en conventen, de begijnhoven. Een van hen was Marguerite Porete die het boek De spiegel van eenvoudige zielen schreef, die zelfs voor dit vrome werk moest branden op de brandstapel. De Broeders van de vrije geest, waartoe ook andere lekenreligieuze orden als de begarden gerekend worden, werden gevonden in de Lage Landen (met name de begijnen), Duitsland, Frankrijk, Bohemen en Noord-Italië. Hiertoe behoorden ook grote geesten als Meister Eckhart, een Duitse dominicaan en Johannes Ruusbroec, de mysticus uit het Zoniënwoud. De aanduiding ‘Godsvrienden’ zoals ze ook wel genoemd werden, doet meteen denken aan de kenmerkende vrienden die De Fiore voorzag in het derde tijdperk. De Godsvrienden van de veertiende en vijftiende eeuw vormden een netwerk van mystici en geleerden, die wijd verbreid over Europa actief waren. Een ander kenmerk was het gebruik van de volkstaal in plaats van het dode Latijn, waarvoor de Tsjechische hervormer Hus zich sterk heeft gemaakt. Eckhart, de vader van de vrije geest, heeft zich altijd ingezet voor de ontwikkeling van kosmisch bewustzijn langs de lijnen van een praktische mystiek. Hoewel hij zich fel weerde tegen de beschuldiging van ketterij, moest hij zich terugtrekken uit het publieke leven. Ook Ruusbroec had te maken met critici die twijfelden aan zijn orthodoxe zuiverheid. Hij had echter zo’n hoge status – de ‘wonderbare’ luidde zijn eretitel – dat hij met rust werd gelaten. In de twintigste eeuw werd hij zelfs zalig verklaard.

De vrees onder de prelaten van de kerk in Rome betrof het esoterische aspect van de Godsvrienden en de Broeders van de vrije geest. Als zodanig lijkt dit voortdurende wantrouwen waardoor velen geslachtofferd zijn op de reactie tegen het gnosticisme van het vroege christendom. Ondergronds bloeide het gnosticisme op gedurende de late middeleeuwen binnen de kerk, onder kloosterlingen en priesters.

Waarmee we zijn gekomen bij de voornaamste en na de renaissance optredende groepering in centraal en West-Europa: de rozenkruisers. Er wordt vermoed dat de rozenkruisers, die het gnosticisme vertegenwoordigden, al voordat zij in de openbaarheid traden vele monnikenorden bevolkten en zich tussen de priesterlijke dienaren van de roomse kerk bewogen tijdens de late middeleeuwen.

Voor het eerste deden de rozenkruisers van zich spreken aan het begin van de zeventiende eeuw. Toen verschenen kort na elkaar hun drie manifesten:

de Fama of de Roep van de Rozenkruisers Broederschap;

de Confessio of de Belijdenis van de Rozenkruisers Broederschap;

De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis.

Deze drie manifesten verschenen allereerst in het Duitse taalgebied (1614, 1615, 1616), spoedig gevolgd door vertalingen en uitgaven in andere Europese landen waaronder Holland. De geschriften kwamen anoniem uit, al werd het derde, de Alchemische Bruiloft aanvankelijk toegeschreven aan Johann Valentin Andreae. Onderzoek heeft uitgewezen dat achter de publicaties een kring van geleerden afkomstig uit Tübingen heeft gestaan. De publicaties, gericht tot de vorsten en geleerden van Europa, veroorzaakten een schokgolf waarvan de reikwijdte nu pas zichtbaar is geworden. Alleen al in de eerste negen jaar na het verschijnen van de Fama zagen ruim vierhonderd publicaties, reacties op de manifesten, het licht. Het was René Descartes die in Duitsland op zoek ging naar de rozenkruisers; Francis Bacon nam elementen uit de geschriften op in zijn New Atlantis. Ook in het Nederlands verschenen antwoorden op de Roep van de Rozenkruisers. Nu rijst de vraag: wat is het verband tussen deze beweging en Joachim van Fiore?

In De Fama of Roep van de Rozenkruisers is sprake van het Tehuis Sancti Spiritus, het huis van de heilige geest dus. Ik citeer:

Op deze wijze begon de Broederschap van het Rozenkruis eerste met slechts vier personen. Door hen werd de magische taal en magische schrift van een uitvoerige woordverklaring voorzien, die wij nog heden ten dage tot eer en roem van God gebruiken en waarin wij grote wijsheid vinden. Doch daar die arbeid te zwaar voor hen werd en de ongelooflijke toeloop van zieken hen zeer hinderde en bovendien het nieuwe gebouw, Sancti Spiritus genaamd, voltooid was, besloten zij nog meerderen in hun gezelschap en broederschap te betrekken.

De eerste van de zes orderegels van de broederschap luidt, dat niemand van hen een ander beroep zou uitoefenen dan zieken genezen, en wel kosteloos. Bij regel drie staat:

Telken jare, op de dag C., zou iedere broeder bij Sancti Spiritus verschijnen of de oorzaak van zijn wegblijven melden.

Over het nieuwe gebouw wordt gezegd:

Ook zal ons gebouw, ofschoon honderdduizenden mensen het van nabij hebben gezien, in eeuwigheid voor de goddeloze wereld onaantastbaar, onvernietigbaar, onzichtbaar en volkomen verborgen blijven.

In analogie met de profetieën van Joachim betreft het een geestelijk bouwwerk, een tehuis van de geest. Dit huis staat voor de eeuwigheid en is slechts innerlijk zichtbaar. Bij een gebouw hoort een bouwplan en bouwers die dit plan uitvoeren. Het bouwplan is goddelijk – universeel, de bouwers zijn zij die bouwen aan een nieuw innerlijk levensveld. Aan dit bouwen gaat een fundamentele verandering van bezieling en bewustzijn vooraf. De eerste fase daarin is het normatieve stadium, de geboden en verboden, van hogerhand door wetten geleid. De fase van de vader. De tweede fase, die van de zoon, behelst het actieve stadium van loutering en bewustwording. De derde fase is de stap naar de religie van de heilige geest waarin een mens tot zelfverwerkelijking komt, tot creatie binnen het veld van vrije geesten.

In een spreuk uit de rozenkruisersgeschriften wordt dit drievoudige proces als volgt uitgebeeld:

Uit God zijn wij geboren, in Jezus zijn wij gestorven, door de heilige geest zijn wij wedergeboren.

 

In de Fama wordt verhaald dat de broeders van de Rozenkruis het graf van hun geestelijke vader, Christiaan Rozenkruis, ontdekken. In het midden van het graf stonden vier figuren die omsloten waren door cirkels, waaromheen geschreven stond:

  1. Er is geen ledige ruimte;
  2. Het juk der wet;
  3. De vrijheid van het evangelie.

Deze correspondeerden met de beroemde spreuk van de profeet Elias over de drie tijdperken van de wereld, die door Van Fiore nieuw leven was ingeblazen. Drie tijdperken waarvan het derde de hoop van de chiliasten vleugels moest geven. Hieraan werd op de cirkel rond het graf als vierde axioma toegevoegd:

De glorie van God is onaantastbaar.

De naam Gioacchino da Fiore komt voor in een werk van Christoph Besold, die samen met Tobias Hess een van de hoofdactoren achter de manifesten wordt genoemd. Van Fiore wordt in dit boek beschouwd als een van de belangrijke voorlopers van de ontwikkeling naar een volmaakte toestand in de samenleving, religieuze tolerantie en nieuwe wetenschap.

Daarmee verbreedden de rozenkruisers hun werkterrein tot voorbij de grenzen van het christelijke geloofsleven. De manifesten moesten een eerste aanzet zijn tot een algehele hervorming, zowel religieus als maatschappelijk als wetenschappelijk. Van een georganiseerde groep was geen sprake, laat staan een sekte. Maar hun sympathisanten hielden zich bezig met wiskunde, astronomie, getallenleer, natuurfilosofie, artsenij en vooral alchemie. Als aanhangers waren zij hermetisch geïnspireerde gnostici; Hermes was voor de rozenkruisers de bron van esoterische kennis en inspiratie. Op grond van berekeningen uit de getallenleer en astrosofie kwam Hess tot de conclusie dat rond het jaar 1620 het derde tijdperk van de heilige geest een aanvang zou nemen.

De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis kan gezien worden als een vernieuwing van Die Gheestelijke Brulocht van Ruusbroec, diens hoofdwerk. De mystieke inslag ervan verkreeg met het derde manifest een magische component. Hoewel christelijk devoot als basis, stijgt het met zijn alchemische uitwerkingen daar bovenuit.

Maar zoals ook Van Fiore had voorspeld, zouden in het derde tijdperk ook de beproevingen komen. In Midden-Europa brak in 1618 de Dertigjarige Oorlog uit, de eerste grote Europese oorlog waarbij niet alleen veel bloed vergoten werd maar ook talloze cultuurgoederen zoals bibliotheken werden verwoest.

 

De impuls van de klassieke rozenkruisers ging noodgedwongen tijdelijk ondergronds. Opnieuw toonde de roomse kerk haar vijandschap tegenover religieuze tolerantie. Er kwamen nieuwe vervolgingen, vrije geesten als Comenius moesten vluchten naar Engeland en de Republiek der Nederlanden. Amsterdam bloeide op als centrum van vrijzinnigheid: hier konden in de zeventiende eeuw geschriften worden gedrukt die elders in Europa anders op de brandstapel waren terechtgekomen. Maar in hetzelfde relatief tolerante Holland werd ook de kunstschilder Torrentius ervan beticht leider van de rozenkruisers te zijn, een verdachtmaking die hij moest bekopen met gevangenneming en marteling.

Toch, in de achttiende eeuw leefde de beweging weer op met de uitgave van De Geheime Figuren van de Rozenkruisers – een schoolvoorbeeld van pansofie. Eind negentiende – begin twintigste eeuw ontstonden de eerste georganiseerde groeperingen, eerst in Frankrijk en de Verenigde Staten; in de twintigste eeuw in Nederland de School van het Moderne Rozenkruis, met verbreiding over Europese landen en daarbuiten. De hedendaagse rozenkruisers worden niet meer vervolgd of verboden. Aan de Keizersgracht in Amsterdam, in het Huis met de Hoofden, bevindt zich een van de grootste gnostieke bibliotheken van de wereld, de Bibliotheca Philosofica Hermetica.

 

Het licht dat eens door Joachim van Fiore werd ontstoken, is sindsdien niet gedoofd.

Print Friendly, PDF & Email

Deel dit artikel

Artikel informatie

Datum: maart 6, 2023
Auteur: Frans Smit (Netherlands)
Foto: cjm1967 on Pixabay CCO

Featured image: