Eigenlijk ging het meteen al fout met de communicatie. Ralph werd geboren met de helm (‘Je was helemaal vies toen je geboren werd,’ zei zijn moeder). De moedermelk bleef weg en daarom kreeg Ralph de fles. Zijn tere lijfje reageerde met een schreeuwend rood eczeem, waarop hij van top tot teen werd ingesmeerd met een donkerbruine teerzalf. Op voorschrift van de huisarts kreeg de kleine kokertjes om zijn armpjes, opdat hij niet zou krabben. Dit vettige, donkerbruine, schreeuwende monstertje met de stijve armpjes moest de moederlijke knuffel ontberen, waardoor hij al meteen op afstand stond.
Toen Ralph twee was, en altijd vroeg wakker, mocht hij net als zijn oudere broertjes ’s morgens bij zijn ouders in bed, maar terwijl de andere kinderen met hun duim in hun mond tegen hun ouders aan in slaap vielen, zat Ralph op hun hoofden en trok aan hun wenkbrauwen.
Het viel dus niet mee en toen hij begon te praten, werd de zaak alleen nog maar erger. Hij slikte niets voor zoete koek en stelde vragen waar zijn ouders geen raad mee wisten, dus werden ze boos. De kleine Ralph snapte totaal niet waarom ze boos werden om eerlijke, geïnteresseerde vragen. Hij trok zich terug en hield zich zo gedeisd mogelijk. Toch wisten de volwassenen – en al gauw ook zijn broertjes – altijd wel iets te vinden waar ze ontevreden over waren als het Ralph betrof.
Dit alles maakte van Ralph een denkertje. O, hij praatte bij tijden ook veel, altijd in een poging om lief gevonden te worden, maar lief vonden ze hem niet, wel intelligent.
Op de basisschool leerde Ralph bij aardrijkskunde dat hij in Communicatieland woonde. Dat woord zei hem niets, zelfs niet als ze het uitlegden. Wat hij deed, tijdens aardrijkskundeles, is luisteren hoe mensen met elkaar praatten, hoe ze reageerden, wat ze leuk vonden en welke redeneringen ze erop na hielden. Vooral dat laatste, dat intrigeerde hem buitengewoon. Wat mensen, klein of groot, allemaal geloofden en zeiden, zonder dat er ook maar iets van klopte!
Omdat Ralph werkelijk vrij intelligent was, bleef hij nooit zitten, al deed hij geen huiswerk. De betrekkingen met mensen om hem heen bleven op een zeer laag pitje staan. Vriendjes klaagden dat hij altijd de spelletjes bedacht, leerkrachten dachten dat hij zijn opstellen niet zelf schreef en hij werd uitgelachen omdat hij wat iemand dit jaar zei, vergeleek met wat diegene in eerdere jaren had gezegd.
Het lijkt erop dat mensen zichzelf in allerlei stukken delen, dacht Ralph. Het ene stuk weet niets van het andere en zo kunnen de vreemdste argumenten naar voren worden gebracht, die bovendien totaal niet klopten met de personen die dat deden. Af en toe probeerde Ralph een beetje mee te praten, maar dat was hem toch te gek, om te doen alsof, alleen maar om aardig gevonden te worden. Soms trok hij een tijdje met iemand op, maar het duurde nooit lang of hij viel weer buiten de boot. Excuses maakte hij nooit als het mis ging met de communicatie, en zo lieten steeds meer mensen hem vallen.
Natuurlijk leed hij aan eenzaamheid. Zo moet een koekoeksjong zich voelen, dacht Ralph, of het lelijke jonge eendje. Was hij nou ook maar een zwaan, dan had hij nog kans op geluk.
Hij ploegde voort op zijn reis door Communicatieland. Inmiddels wist hij wat het woord betekende en hij verbeterde hier en daar wat aan zijn gesprekstechnieken, maar echt contact kreeg hij niet.
Toen Ralph zo tegen de vijftig liep, was hij in een bijzonder onherbergzame streek van zijn land terechtgekomen. Regelmatig stuitte hij daarbij opeens op een grasveldje met langwerpige, bolle stenen waar hij op uitrustte. Vreemd warm waren die stenen. Maar het werden er minder en minder en op het laatst zag hij niets dan hoge, ijzige bergen en verrotte en vermolmde huizen, waar al lang geen mens meer woonde. Daar klom en gleed Ralph doorheen, want hij moest wel. Hij moest verder, of hij wilde of niet.
Toen zijn watervoorraad op was en er in de ijzige streek ook niets eetbaars meer groeide, besloot Ralph in een oude loods te gaan liggen en daar gewoon te sterven. Niets wat hij geprobeerd had, was ooit echt gelukt. Hij kon een heleboel, maar hij had er niets aan. Hoe kon hij weten dat er in hem allerlei zaden aan het ontkiemen waren? Alles zag er doods en vruchteloos uit.
Het lukte Ralph maar niet om te sterven. Hij had mateloze dorst, maar kwam er niet van om. Hij verhongerde niet, maar zijn maag schreeuwde om voedsel. Toen Ralph na een paar dagen nog steeds leefde, sleepte hij zijn gebeente naar buiten om sneeuw te drinken en blaadjes te eten. Groot was de schok toen buiten niet het vertrouwde, troosteloos kille landschap op hem wachtte, maar een zonnige weide, waarover allerlei gekleurde linten van licht heen en weer schoten. Een ervan kwam uit zijn eigen hart. Dat moet een hallucinatie zijn, bedacht hij, maar dan wel een hele mooie! Langs het lint naar zijn hart kwam een jonge vrouw aanlopen, het lint met beide handen volgend. Zij is vast blind, dacht hij, maar toch leek het alsof ze hem aankeek. Toen ze nog op een paar meter afstand stond, lachte ze hardop. Ralph vertrouwde het beeld niet en knipperde met zijn ogen. Maar de vrouw bleef en ze praatte tegen hem: ‘Je zult wel dorst en honger hebben. Je komt uit Communicatieland, niet? Harde lessen zullen dat zijn geweest. Ja, kijk maar niet zo verbaasd, iedereen hier heeft die tocht ooit gemaakt.’
‘Iedereen hier? Maar…’ Toen zag Ralph de andere mensen, allemaal met linten, die liepen uit hun hart van de een naar de ander en ook naar het gras, de bloemen, de bomen, naar water. Eigenlijk was het een groot meer van licht, waarin van alles bewoog en schitterde, maar tegelijkertijd zag je alle contouren. Zo mooi…
Er kwam een jongen naar hem toe met een blad met glazen en schaaltjes, allemaal gevuld met onbekende, geurige spijs en drank. Ralph tastte gretig toe, terwijl de anderen glimlachend toekeken. Daarna volgden er lange gesprekken, ongelooflijke gesprekken. Gesprekken die klopten, die geen wrevel gaven, er was herkenning en vrolijkheid, maar ook ernst en diepgang.
Plotseling schrok Ralph: ‘Ik ben toch doodgegaan, hè, dat moet wel.’
‘Het antwoord is ja en nee, je bent doodgegaan voor het een, en geboren voor het ander. Je hebt veel leed doorgemaakt, en eenzaamheid. Doordat je niet lekker mee kon doen met de anderen, ben je veel gaan nadenken en heb je gezien wat er allemaal niet klopt in de wereld, hoe de mensen eigenlijk slapen. Je denkt misschien dat je ons alles moet vertellen wat je hebt meegemaakt, maar dat hoeft niet. Wij kennen dat allemaal, uit ervaring. Al zijn er geen twee tochten hetzelfde, ze lijken toch op elkaar. Wij hier, putten uit die ervaring. Wij putten er kennis uit, over hoe de mensen met elkaar omgaan, welke redeneringen ze gebruiken om niet echt vooruit te hoeven komen; wij hebben zo lang in Communicatieland vertoefd, dat niemand ons daar nog iets over hoeft te vertellen.’
Ralph wierp er plotseling tussendoor: ‘Is dit het Land van het Licht? Daar heb ik soms van gedroomd, dat ik daar was.’
‘Nee, dit is niet het Land van het Licht. Dat is nog een stuk verder. Je bent in Connectieland en hier ben je als een pasgeborene. Je hebt nog hulp nodig om je te ontwikkelen. Maar jij bent bij uitstek geschikt om de slapers te wekken en de dromers te helpen. Juist jij, daarom heb jij die lange opleiding genoten.’
‘Opleiding? Was het een opleiding? Was dat het? En waarom wist ik dat niet?’
‘Wacht maar rustig af, we zullen je alles vertellen. Eerst breng ik je naar je kamer, waar je ’s nachts kunt verblijven, maar niet om te slapen. Dat doen we hier niet. Wel dien je tot rust te komen en als je rust, zal de wijsheid in je opborrelen. En wat is wijsheid als zij niet leeft? Als zij niet straalt en werkt? Wat zou de zin ervan zijn als jij hier wijs zit te zijn en helemaal niets doet?’
Hij keek Ralph ernstig aan: ‘Jij voelde je alleen, maar wij hebben iedere stap van je weg gevolgd, je van binnenuit gesteund als je dat nodig had. Herinner je je niet die momenten dat je opeens weer moed vatte, ook al veranderde er niets aan de omstandigheden? Je voelde je alleen, maar zoals je hier duidelijk kunt zien: niemand is alleen, want wij zijn al-één, dus ook in Communicatieland. Geloof me, met wijsheid geladen, en werkelijk uitgerust, zul jij beseffen dat alle dromers die je hebt gesproken, ook wakers zullen worden, net als jij was, en connectors, zoals je nu zult worden. Ook de diepste slapers, die jij ervoer als warme stenen, zijn verwant, zoals wij allemaal zijn. De eenzamen zijn één-samen. De linten van licht, die nu nog voorop in het beeld staan voor jou, zijn daar ook, tussen alle mensen, dieren, planten, stenen. Alles ís verbonden, of de mensen het zien of niet. Jij hebt dat al die tijd geweten, diep in je hart. Die wetenschap is de draaggolf van het leven, de Liefde. Genoeg voor nu. Kom je mee naar je kamer?’
Verward, maar vervuld van een onbestemde verwachting, volgde Ralph zijn nieuwe vriend naar zijn nieuwe verblijf: de kraamkamer.