Een ochtend in de Rishi school

Een ochtend in de Rishi school

Voor je ingewikkelde dingen leert, leer eerst de liefdesbrieven lezen, gezonden door de wind en de regen, de sneeuw en de maan.

Ikkyu, Japanse theemeester

Lang geleden, ergens aan de oevers van de Indus, op het uur dat de zon op komt om de aarde te omhelzen, gingen kleine kinderen, als vrolijke leerlingen, al zingend op weg. Velen van hen kwamen ‘s ochtends onder de grote peperboom zitten om te luisteren naar de les van hun leraar. Op de daken van de huizen zaten de apen te ontbijten en lachten om elkaar. Een kat lag lui in de zon, zonder zich te bekommeren om zijn luidruchtige buren. In elke boom waren vogels druk met het voeden van hun familie, met de atmosfeer op te fleuren en de hemel te kleuren. Het zou onder de palmbomen van Egypte op de oever van de Nijl geweest kunnen zijn, of in de schaduw van de machtige eiken die geworteld staan in Keltische landen. De dageraad schittert, overal en op elk moment, voor wie zijn ogen wijd opent. Eén kind vroeg aan de leraar:

– Wie heeft de vogels geschapen?

– De vogels? Mmm …

De onderwijzer dacht even na. Vogels zingen, apen lachen en jullie, leerlingen, kwamen ook al zingend en lachend hierheen. Alle levende wezens zingen. De goden, de wezens die onze schilders zo onhandig afbeelden op de muren van de tempels, zingen ook. De aarde, het vuur, het water, het woud, de tijger, het werk van mannen, de liefde van vrouwen, de vreugde van kinderen, alles wat er gebeurt is het grote lied, het verhaal dat de almachtige goden vertellen.

– De goden hebben dus alles geschapen, zei de bedachtzame jongen.

– Ze hebben vast een valse noot geraakt voor jouw gezicht, zei een van zijn klasgenoten plagend. De hele klas lachte hartelijk, zelfs het ‘slachtoffer’ glimlachte, nog nadenkend over het verhaal van het godenlied.

– Maar als alles wat er bestaat het lied van de goden is, waarom zingen ze dan over dood en droefenis? Als het de goden zijn die mijn leven zingen, wat zijn zij dan vreemde componisten! ging het jongetje verder.

– Het is waar, riep een klein meisje uit. Ik heb me vaak afgevraagd waarom de goden zo’n gevaarlijke wereld hebben geschapen. Ik ben klein, maar mijn zusjes zijn nog kleiner. Een van hen stierf deze winter, ze was pas twee jaar oud. Wat is de betekenis van dat lied? Aan welk vreemde hart kan zo’n melodie ontspruiten? De kleine klas begon te gonzen van de brandende vraag naar de juistheid van het godenlied, ieder deed mee vanuit zijn eigen pijnlijke ervaringen. ‘Het is karma!’, hoorden we regelmatig. Karma is altijd juist, het is het logische, onontkoombare gevolg van wat men doet.

– Onontkoo…wat?

– Onontkoombaar, domoor! Dat wat we niet kunnen voorkomen. Als ons verschrikkelijke dingen overkomen, is dat omdat we ze verdienen, dat is alles… dat is de wet! Terwijl hij betekenisvolle blikken uitwisselde met de apen op het tegenoverliggende dak, volgde de leraar de weerbots van argumenten voor en tegen, en ook de deining van de gevoelens die in de discussie opkwamen.

– De wet? hernam een ander. Als de goden alle melodieën zingen, wat kunnen wij daar dan aan veranderen? Welke keuze hebben we om goed of fout te doen? Als alles staat geschreven is er geen wet, er is enkel een script dat wij, de acteurs, spelen.

– Ik zou nooit een acteur als jij in mijn theater hebben opgenomen, grapte de kleine grappenmaker opnieuw.

– Er is geen script, zei een meisje. Mijn vader vertelde me dat het menselijk leven de lila is, het spel van de goden. In dat spel hebben we inderdaad een rol die we spelen, goed of niet.

– En wie zegt dat je gewonnen hebt? Wanneer eindigt het spel?

– Als het karma op is!

– Ah, nee, het gaat niet opnieuw beginnen met dat onontko-dinges karma! Dan komen we hier nooit meer uit… De leraar, die geen woord van de uitwisselingen gemist had, keek naar de ekster die op een tak boven hem geland was, met zijn lange staart, zijn witte lijf en zijn zwart en blauwe vleugels. Een raaf had zich bij hem gevoegd op de bovenste tak. Ze wachtten op het vertrek van de kinderen om zich tegoed te doen aan de kruimels van hun proevertjes.

– De goden bezingen de wereld, zei de onderwijzer met luide maar vriendelijke stem om de rust te herstellen. Maar wie begon ooit de goden te zingen? De kinderen luisterden opnieuw en doken in de onbekende ruimte die de leraar voor hen had geopend. Zingen de goden omdat het hun karma is? Is er een wet voor de goden?

– De goden zijn eeuwig, ze hebben geen begin en geen einde. Niemand kan ooit begonnen zijn ze te zingen, antwoordde een van de oudere leerlingen.

– Als de goden eeuwig zijn, hebben ze een lichaam dat niet sterft, dat is, is geweest en altijd zal zijn, vervolgde de leraar.

– Ja, daar was de vergadering het mee eens.

– In hun lichaam kan alleen maar een hart zitten dat ook eeuwig klopt, dat onuitputtelijk is.

– Zonder twijfel.

– Om muziek te maken moeten jullie, die zo vaak zingen, samen in het ritme zijn. Dat is de eerste vereiste. Je kunt een beetje vals spelen, maar ritmisch uit de maat, dat is onmogelijk. Welnu, als de goden eeuwig zijn, dan is dat omdat hun hart klopt op het ritme van het hart van het universum, van de mysterieuze Bron waar alles uit voortkomt en waarnaar alles terugkeert.

– Wat is die Bron, meneer? vroeg het eerste jongetje.

– Er kan niets anders over gezegd worden dan dat zij pulseert in alle schepselen, in elk wezen om ons heen, zelfs in de dingen. Als de goden gezegend zijn, is dat omdat zij overal waar zij kijken de aanwezigheid van de Bron weten te herkennen. Ze zijn dus altijd in verbinding, in het ritme, en verspreiden het lied van de Oorsprong zoals het sap dat door de gehele boom opstijgt of het bloed dat de dorst lest van het kleinste deeltje van ons lichaam.

– Maar wij zijn niet zo gelukkig! Je hebt ons nog maar net verteld over deze Bron die geluk geeft, alsof alles wat we daarvoor hadden gedaan van geen waarde was vergeleken met de muziek waarin de goden leven.

– Wij zijn mensen, ging de leraar verder, we worden geboren om duizenden ervaringen van vreugde en lijden te beleven, en dan sterven we.

– Voor een beter leven later, stelde de eerste jongen.

– De volgende keer kies ik een ander dorp dan het jouwe, lachte de grappenmaker.

– Wie van jullie herinnert zich zijn vorige leven als trouwe dienaar? Net als dieren hebben we allemaal een kloppend hart, dat het ritme en de warmte van het leven door ons lichaam stuwt. Ook hebben we een geest om te scheppen en een wil om onze overlevingsstrategieën uit te voeren in deze wereld waar we moeten eten, onderdak en kleding vinden om de dood af te weren, die op de loer ligt vanaf het moment dat we geboren zijn.

– Het is een verloren strijd, zei een jongen die tot dan toe had gezwegen.

– Absoluut! Bij voorbaat verloren! zei de leraar. Of we nu één leven hebben of vele, we sterven. De vraag is dus: wat is een eeuwig kloppend hart, een onsterfelijk en gezegend hart, zoals wij allen verlangen er één te bezitten?

– O ja! antwoordden de brave kinderen allen samen.

– Kom dichterbij, kleine vrienden, en kijk! De leraar was een Rishi, een ziener uit vervlogen tijd. Hij stond op en hield een platte witte steen als een dienblad voor iedereen zichtbaar omhoog. Hij sloot zijn ogen en er verschenen beelden op het oppervlak van de steen.

– Over een lange tijd, zei hij, zullen jullie achter-achter-achterkleinkinderen leven zonder rekening te houden met de goden. Altijd op zoek naar geluk, zullen ze onsterfelijkheid willen, of liever gezegd, ze zullen de dood niet langer accepteren. Zij zullen steeds talrijker worden en de Levensheuvels, de koninkrijken van de bomen en de tijgers vernietigen. Zij zullen noch aan de ouders van gisteren, noch aan de kinderen van hun kinderen denken en koppig voor zichzelf huizen van genot bouwen, in weerwil van alle door de goden gezongen schepselen. Gericht op hun eigen verlangens zullen zij alles heel snel willen doen, voortdurend uit het ritme van dag en nacht, van de zon en de seizoenen. Machines zullen hen helpen in hun dolle race: automaten bedacht door de corrupte magiërs van dit komende tijdperk. Zij zullen zelfs portalen naar de wereld van de dromen en de doden creëren om de levenden af te leiden en hen te storten in de vergetelheid van de dood die, hoewel uitgesteld, toch de zekerste deadline voor iedereen zal blijven. Dronken van de meest uiteenlopende muziek zullen zij doof blijven voor de hemelse liederen die het leven ritme geven. Hun harten zullen breekbaar zijn. Slaap zal hen vaak in de handen van de Angst overleveren, tobbend over waardeloze problemen. Slapeloos zullen er weinigen zijn die zich de vraag stellen: wat is een eeuwig hart? Geconfronteerd met het schouwspel van de vreemde machines die de heilige bossen kappen, met deze harde en gehaaste mensen, bleven de kinderen sprakeloos. Een ogenblik was er een vreemde stilte toen de Rishi zijn ogen opende en het verbazingwekkende dienblad weer in zijn blauwe stoffen tas stopte. De ekster en de raaf zaten daar nog steeds, geduldig, met de elegantie van hun soort, wachtend tot de les was afgelopen.

– Maar… maar hoe zorgen we ervoor dat onze achter-achterkleinkinderen, misschien wij zelf later, deze nachtmerrie van machines en het einde van het tijgerrijk niet hoeven mee te maken? vroeg nu weer de eerste jongen.

– De leraar zei: Het is noodzakelijk om aandacht te schenken aan alles om ons heen. De boom, de ekster, de raaf, de rivier, de kat, je vrienden, de apen, je ouders, de wind, alles pulseert, alles zingt. Ontwikkel uitsluitend de krachten die er toe doen: luisteren en waarnemen. Door te luisteren en diep te observeren wat leeft ontcijferen we de prachtige en complexe muziek waarin we spelen. We leren altijd, want muziek leeft, verandert voortdurend. Om haar te begrijpen, moeten we doen zoals zij doet, we moeten sterven om steeds opnieuw geboren te worden. Dat is het geheim, de essentie van de muziek: sterven om herboren te worden. Hoe meer je oplet, hoe meer je hart wil kloppen in het ritme van de onuitputtelijke stroom van het leven. Zo verbind je je ogen, oren en hele hoofd met die hartslag. Doe je dit dan zal je nooit het rijk van de tijgers aanvallen. De intelligentie zal je dat niet toestaan. Ook jij zult een woonplaats van het leven worden, een lichtgevend deeltje van het hart van het universum, een muzikant in harmonie met het lied van de goden. Dat is de uitdaging van elke ware school.

– En zullen wij de Bron kennen? vroeg de jongen.

– Je zult wel zien… Laten we nu de Psalm voor het Licht van de meimaand zingen, alstublieft. Toen ze weg gingen keek de leraar naar het vrolijke tumult van de kinderen. Aan de voet van de boom, toen daar niemand meer over bleef, feestten de ekster en de kraai eindelijk met de vreugde en de elegantie van hun soort.

Print Friendly, PDF & Email

Deel dit artikel

Artikel informatie

Datum: januari 22, 2024
Auteur: Quentin Biliwald (France)
Foto: Jaikishan Patel on Unsplash

Featured image: