De spirituele ontwikkeling van de Keltische volksziel – Deel 5
(Naar deel 4)
De Keltische cultuur was gebouwd op een drieheid, een triade. Zij ging dus niet uit van een dualiteit van licht en donker, van wit en zwart, maar ‘het midden’ was voor hen belangrijk. De ochtend- en de avondschemering waren spirituele tijden. De vele ‘natuurgoden’ , de elementaire wezens, verschenen in drievoud. Hun raadsels, de manier waarop men geestelijke kennis doorgaf, hadden altijd een drieslag.
Een gedicht waar de triade tot uitdrukking komt, is het volgende. De drie vreugden van de barden van Brittannië zijn:
spreken met kennis van zaken;
handelen met wijsheid;
vrede en harmonie brengen.
De druïden die leiding gaven aan hun leerlingen gaven door middel van triaden hun kennis door. Niets werd op schrift gesteld! Alles werd mondeling overgedragen en om dit te vergemakkelijken vaak in welluidende, poëtische triaden die in duizenden verzen overgedragen werden.
De drie-eenheid komt ook in hun goddelijk principe tot uitdrukking en de druïden verkondigden een leer waarbij alles tot God weer terugkeert.
Eén is het getal van de eeuwige onveranderlijkheid en is in alles, zoals alles in Hem is. Twee is het getal van de verscheidenheid, van de onbestendigheid, omdat alles weer op zijn beurt in zijn tegendeel naar voren treedt. Drie is het volmaakte getal, het heft de tegenstellingen op en geeft verlichting.
Er zijn voor de druïden drie oorspronkelijke eenheden:
Eén God,
één waarheid,
één punt van vrijheid.
Voorts komen er drie dingen uit deze oorspronkelijke eenheden:
Alle leven,
al het goede
alle macht.
De leerlingen van de druïden kregen het volgende te bestuderen en werden gestimuleerd deze zaken zich eigen te maken: een hoge moraal, zuiverheid van zeden en gebruiken, een onberispelijke levenswandel, grote vrijheid van geest, onafhankelijkheid in het oordelen, verheven beginselen, en een verlangen naar spiritualiteit.
Dit alles werd door de volgende triade bevorderd:
De godheid vereren,
werken voor wereld en mensheid
dapper de slagen van het lot verduren.
Ook de Keltische maatschappij was in drieën verdeeld. Men onderscheidde naast de gewone bevolking drie standen: de krijgers met de koningen, de druïden met hun priesters en rechters, en als laatste de barden waaronder de zangers en de artsen. Deze verdeling in drieën gaf ook meteen de situatie aan waarin de mens stond: de onvrijen, de vrijen en de edelen.
Dit wordt duidelijk in een vers in de Edda, de Noordelijke mythische verhalen. In de mythe van ‘Het lied van Rig’ is Rigspula de god van de Asen. Wanneer Rig rondtrekt ontmoet hij drie kinderloze ouderparen en verwekt bij de drie vrouwen een zoon.
De dichter wist de drie standen op poëtische, maar zeer specifieke wijze aan te geven. Dit gedicht wordt door Jan de Vries [2] rond de 12de eeuw geschat. Hier volgen enkele fragmenten.
Bij de onvrijen heet de zoon Knecht:
Zij baarde een zoon,
bruin van huid;
zij doopten de knaap,
en Knecht was zijn naam.
Bij de vrijen heet de zoon Karl:
Zij baarde een zoon,
blank van huid;
zij doopten de knaap
en Karl was zijn naam.
Tenslotte baart de vrouw bij de edelen een zoon die Jarl werd genoemd:
Een zoon baarde Moeder,
wond hem in zijde;
zij doopten de jongen,
en Jarl was zijn naam;
bleek was zijn haar en blank zijn wangen,
schitterend zijn ogen als van een slang.
Volgens Jan de Vries waren er onder de Kelten een grote groep van aristocratische jongelingen die opgeleid werden door de druïden als strijders om de stam te verdedigen. Zij werden geleerd hoe een strijdbare man zich moest gedragen.
De volgende triade was bij deze Keltische jonge mannen geliefd:
Godsvrucht,
rechtschapenheid,
moed.
Natuurlijk waren hier geen twintig jaren leertijd voor nodig; degenen die deze tijdsspanne afmaakten, werden voorbereid voor het ambt van priester.
Er zijn drie verschillen die elk mens doen onderscheiden van een andere wezen:
Zijn oorspronkelijke geest,
zijn herinnering,
zijn waarnemingsvermogen.
Ten slotte nog een andere belangrijke triade over de drie dingen die noodzakelijk zijn om het slechte te overwinnen:
Het lijden,
het in stilte verdragen van de slagen van het lot,
de vrijheid van keuze, waardoor hij vooraf zijn eigen lot kan bepalen.
Door het gebruik van de vrijheid en keuze ontwikkelt de mens drie verworvenheden:
Kennis,
liefde,
zedelijke kracht.
Het bovenstaande is natuurlijk in alle tijden hoogst actueel!
(Wordt vervolgd in part 6)
Sources:
[1] Atonin Gadal, Het Druïdisme, Rozekruis Pers, Haarlem 2019
[2] Jan de Vries, De Edda – Goden en heldenliederen uit de Germaanse oudheid, Ankhhermes 2012