Elke kunstvorm is een uitingsvorm van deze zoektocht naar de zin en het doel – ook de dans, als die er niet primair toe dient om in een roes te komen. Als de dans een diepere of intensievere uitdrukking teweeg brengt, kan dat voor de toeschouwer een schokkende ervaring zijn. Want dit “dat” bevat altijd een diep verlangen naar dat wat kan zijn of dat wat er zou moeten zijn. En ook – of juist ook – , als de voorstelling van de menselijke conditie door lichamelijke beweging niet overeenkomt met onze voorstellingen over schoonheid en verhevenheid, kan ze toch nog spreken over: het diepe, alles doordringende verlangen naar verlossing en heil.
Ankoku Butoh, de “tredende dans van de duisternis”, begon in 1959 met een korte, maar hoogst schandalige opvoering van Tatsumi Hijikata [1], die hij samen met Yukio Mishima [2] bedacht had. Het was eerder wat men in de wereld van de westerse moderne cultuur een “Happening” zou hebben genoemd, een bloederig en van seksualiteit doordrenkt ritueel. Maar de korte voorstelling – en de heftige openlijke reactie daarop van het publiek– lokte in Japan een ware explosie van kunstzinnige activiteiten uit. Er wordt gezegd dat dit tegen de gevestigde orde, tegen het conservatisme en tegen de westerse invloeden gericht was, en het is zeker waar, dat Butoh door deze omstandigheden getriggerd werd en dat het een reactie was op de situatie in het naoorlogse Japan. Maar het is veel te kort door de bocht om de kunstzinnige inspanningen van Butoh te zien als alleen maar “tegen iets zijn”. Het gaat in deze kunstvorm over een “voor”, namelijk voor het vinden van een authentieke ware uitdrukking van de situatie van de aardse mensheid (hier specifiek: van Japan) – en om zichzelf uiteindelijk te verliezen in de strijd om tot deze uitdrukking te komen.
Nu rijst de vraag, wat het aanschouwen van deze vreemde danskunst te zeggen heeft tegen iemand die zich bezighoudt met het ware menszijn en er naar streeft om op een of andere manier de beperkingen van de polaire natuur en haar wetten te overwinnen. We zullen zien.
In de Europese wereld heeft de dans zich, in de vorm van ballet, ontwikkeld tot de hoogste geformaliseerde, artistieke lichaamstaal, waarbij elke beweging, elke vorm en drang uitdrukking geeft aan opstijgen. De sprongen en de dans op spitzen wekken een indruk van gewichtloosheid, laten het lichaam schijnbaar zweven, de gestrekte opstaande houding, vaak met opgeheven armen en het hoofd naar achteren, laat de danser, de danseres er lang en recht uit zien, hun blik in de verte gericht of naar boven. Het is in de ware zin van het woord een “opgetilde” lichamelijke uitdrukkingswereld, waarin een “hemel” een naar “boven” gerichte vorm plaats vindt, waarnaar de mens zou moeten streven.
Natuurlijk volgde daarop, in het begin van de 20e eeuw een tegenreactie. Er ontstond een “expressiedans” [3] en daaruit kwam voort wat wij nu kennen als de moderne dans. In de film van Wim Wenders “Pina, Dans, dans, anders zijn we verloren”, ziet men een van de meest volwassen varianten van deze “vrije” vorm van de moderne artistieke dans. Daarbij wordt duidelijk, dat tijdens de bevrijding van het formalisme van het ballet ook nog iets anders verloren is gegaan: De transcendente aspecten van het klassieke ballet. De moderne dans brengt realiteiten van het leven tot uitdrukking: intermenselijke relaties, meestal spelletjes over begeerte, afwijzen, verbinden en scheiden, zwakte en kracht, groei en vernietiging. Hij kent van de etherische en astrale werkingen alleen maar het elementaire en niets van een “ervaring” van transcendentie (voor zover dat niet zonder meer een contradictie is).
Butoh ontstond ook onder invloed van de “expressiedans” van de jaren twintig, maar hij imiteert niet. Want Butoh is afkomstig uit een cultuur, die leeft met geesten. De voorouderverering heeft de ‘Japanse ziel” open gehouden voor wat wij aanduiden als krachten uit het hiernamaals, en deze zijn niet alleen met de doden verbonden, maar met alles en in alles aanwezig. Men kan dit herbeleven door Mishima – maar ook Murakimi te lezen, of te zien in de films van de Studio Ghibli [4], om maar een paar bekende voorbeelden te noemen.
Als men een Butoh-gebeurtenis bekijkt (het begrip “performance” doet daar geen recht aan), dan ontstaat sterk de indruk , dat de danser bezeten is door krachten, die hem in beweging brengen. Iets fijnstoffelijks drukt zich rechtstreeks uit in de grofstoffelijke lichamelijkheid. Kazuo Ohno [5], de andere grondlegger van de Butoh-beweging, sprak expliciet over het feit dat zijn overleden zus in hem leefde en zich uitdrukte in zijn dans. Op de leeftijd van 75 jaar “channelde” hij in zijn dans-voorstellingen een andere vrouw, de danseres “La Argentina”, die hem als jonge man met haar dans bezield had en hem richtinggevend had geïnspireerd. Bij het toekijken ontstaat het gevoel, dat “la Argentina” aanwezig zou zijn en de persoon Ohno slechts gebruikt wordt als middel om zich uit te drukken – tegelijkertijd blijft hij echter volledig zichtbaar en actief.
Als westerse zoekers, die het idee van astrale, emotionele hygiëne nastreven en – ook in spiritueel opzicht – heldere logische verhoudingen willen, zuiverheid, ervaren we dit alles als vaag en op een of andere manier bevuild, onzuiver. We zien de banden, waar de Butoh kunstenaar zich in begeeft en die hem, zo zien we het misschien, dieper en dieper naar beneden zuigen, dieper deze natuur binnen. Wat zou daaraan “bevrijdend “ kunnen zijn, vragen wij ons af.
Hijikata beschrijft een sleutelscene uit zijn vroege jeugd: zijn ouders werkten van zonsopgang tot zonsondergang op het veld en het was de gewoonte om kleine kinderen in een mand te zetten en ze daar, in de buurt van het veld, de hele dag achter te laten, zodat ze niet weg konden lopen. Of ze honger hadden, zich bevuild hadden of pijn hadden, was om het even. Ze huilden, maar niemand kwam en ze hielden weer op. Hijikata zegt:
Als je zo in de shit zit doe je eigenaardige ervaringen op. Het hoofd en de voeten zijn plotseling verwisseld en op de voetzolen opent zich een mond en zuigt de modder naar binnen.(…) Ik kan jullie verzekeren, dat mijn dans geboren is uit de modder. [6]
Als je rekening houdt met de gevoeligheid en ontvankelijkheid van de ziel van een kind, kan je hierin zeker het beleven van een dieptepunt van de menselijke existentie herkennen.
Wat doet Butoh met dergelijke ervaringen? Hij aanvaardt ze en geeft er uitdrukking aan, totdat ze zich losmaken van de persoon die ze beleefd heeft en als autonome gebeurtenissen een fijnstoffelijk bestaan aannemen. De danser, de danseres raakt daarbij in een toestand van geen doel meer hebben; hij, zij heeft in zich opgenomen wat in het ademveld aanwezig was en deze duisternis naar buiten gebracht en in een vorm gegoten.
Er wordt ons eerst nog uitgelegd, dat de “schaduw” geïntegreerd moet worden – de Japanse Butoh-kunstenaar leeft met de schaduw en brengt die tot uitdrukking – ja, je zou kunnen zeggen: hij offert zich op en leeft voor de schaduw. Dat is in het begin een maximale gebondenheid. Dit “gebeurt” echter niet onbewust, maar wordt doelbewust gezocht, uitgediept en doorleeft. De mens begeeft zich daarbij in een totale afhankelijkheid, hij offert als het ware zijn streven naar het hogere op. Het wordt zichtbaar; de houding is gebogen, de benen naar buiten gekromd, de voetzolen naar binnen gedraaid, de dansrichting is vaak naar beneden, naar de aarde gericht – een tegenstelling met de ballethouding, zoals wij die kennen. En terwijl het “streven naar boven” van het westerse ballet steeds oppervlakkiger en ijdeler dreigt te worden, heeft dit streven naar beneden de potentie om steeds dieper in zichzelf gekeerd te worden. Het wijst soms naar een gebied van transcendentie. De Butoh-danser is niet iemand, die zo nu en dan danst, hij leeft zelf de dans, hij verliest zichzelf daarin.
Butoh heeft dan ook niet een gezochte, maar een zich vanzelfsprekende nabijheid tot zen. Hij neemt de eigen, meestal kinderlijke ervaringen van de danser aan als de grote Koan-van-het-leven, en hoopt, boven de strijd om antwoord te krijgen uit te groeien. Zowel hier als daar gaat het om het zichzelf verliezen en het overwinnen van de bedoeling daarvan.
Onze ideeën over reinheid, vrijheid en zelfverwerkelijking zijn cultureel gevormd. Maar het pad naar het overwinnen van zichzelf kan op veel plaatsen begonnen worden, en die zijn niet allemaal rooskleurig.
Wat gebeurde er op Golgotha? Moeten we niet allemaal door deze diepte, dit bewust meegemaakte pijnlijke lijden, om als nieuwe mens op te staan? Is het niet juist de pijnlijke ervaring, die ons uit onze gevangenstaat haalt? We overwinnen de natuur niet door haar te ordenen of door haar te ontkennen, maar door er totaal doorheen te gaan, zo diep het maar nodig is. De menselijke staat (conditio Humana) is niet verhandelbaar. Het kan alleen door het leven zelf overwonnen worden. Dit kan onder andere Butoh ons laten zien.
Zo te zien, wijkt het vreemde waartegenover we in het begin stonden, wat Butoh ons laat zien, voor een soort liefde, die we voor deze geschonden natuur voelen – een liefde, die we ook voor ons zelf kunnen gebruiken, wat we helaas zelf tot nu toe nog niet zijn.
Verwijzingen:
[1] Tatsumi Hijikata (9-3-1928 – 21-1-1986) tiende van elf kinderen uit een boerengezin uit Akita, studeerde tapdans, jazz, ballet, flamingo en expressieve-dans in Tokio, nadat hij zichzelf naar verluidt enige tijd staande had weten te houden met roof en diefstal. Zijn werk werd geïnspireerd door het surrealisme en schrijvers als Mishima, Lautreamont, Genet en de Sade. In 1962 stichtte hij samen met zijn partner Akiko Motofuji de dansschool Asbestos Hall. Eind jaren zeventig hield hij op om in het openbaar op te treden en begon met schrijven en redigeren van boeken. Hij stierf vlak voor het geplande eerste optreden na deze pauze.
[2] Yukio Mishima (14-1-1925 – 25-11-1970). Zoon van een regeringsambtenaar uit Tokio, een van de invloedrijkste schrijvers van de 20e eeuw, publiceerde 34 romans, ongeveer 50 theaterstukken, 25 boeken met korte verhalen, minstens 35 essays, een libretto en een film. Zijn werk wordt gekenmerkt door het idee van het herstellen van de waarden en levenswijzen van het oude Japan en is doortrokken van homo-erotische heldenverering, heeft een uiterst verfijnd klassiek taalgebruik en een zekere mythomanie. Uit politiek rechtse studenten vormde hij in 1968 een privéleger, waarmee hij in 1970 een commandopost van de zelfverdedigingsmacht (JSDF) overviel. Hij hield voor zijn volk een toespraak, “gaf de JSDF over” aan de “keizer” en pleegde vervolgens rituele zelfmoord in de vorm die door de samoerai was overgeleverd.
[3] Expressieve-dans is een in de jaren twintig en dertig van de 20-ste eeuw ontstane, overwegend expressionistische dansvorm, die, ook door de terug-naar de-natuur beweging van Monte Verità, probeerde, tegenover ballet een natuurlijker beweging van het lichaam te zetten. De belangrijkste protagonisten voor Butoh zijn o.a. Mary Wigmann (1886 – 1973) en Harold Kreutzberg (1902 – 1968). Pina Bausch (1940 – 2003) knoopte met haar “Danstheater Wuppertal” aan aan deze oorsprongen.
[4] Studio Ghibli is een Japanse animatiestudio . Bekende producties van de studio zijn bijvoorbeeld Princess Mononoke, Spirited Away en Howli’s Moving Castle. In de meeste door oprichter Hayao Miyazaki (*1941) films gaat het in de regel over een avontuur van een jonge heldin, waarbij de verstoorde harmonie tussen de moderne realiteit en een door geesten en fabelwezens bewoonde “andere wereld” wordt hersteld.
[5] Kazuo Ohno (17 oktober 1906 – 1 juni 2010), zoon van een goed opgeleide vissersfamilie uit Hokkaido, aanvankelijk atleet aan de hogere sportschool, begon in 1933 spontaan met een dansopleiding na een bezoek aan Antonia Mercé (la Argentina). Na de oorlog en krijgsgevangenschap trad hij op 43 jarige leeftijd voor het eerst op. In het publiek zat Tatsumi Hijikata, waarmee hij dan van 1959 tot 1966 samenwerkt. Hij trad met deze en andere protagonisten van de moderne dans en solo op en begon in 1980: Vanuit de rolstoel en op de buik liggend maakte hij zijn bewegingen met handen en benen, je reinste Butoh.
[6] Geciteerd uit Die Rebellion des Körpers. BUTOH. Ein Tanz aus Japan. [De rebellie van het lichaam. Butoh. Een dans uit Japan], Michael Haertder, Sumie Kawai (red.) Alexander Verlag Berlijn, 1988, tweede editie. ISBN 3-923854-22-6, bladzijde 38.