Laten we proberen nog een verdere stap te doen in de diepte van onze zelfkennis, om nog dichter te naderen tot begrip van het mysterie van ons hart, en van de vraag waarom het ziek geworden is. Daartoe willen we een blik werpen in het ervaringsweten dat ligt in het universele informatieveld van de Sophia perennis. Alle getuigenissen van wijsheid van de mensheid en haar onveranderlijke boodschap putten uit deze tijdloze kosmische schatkamer.
Daar ervaren we dat de mens een dubbelwezen is: hij is burger van twee werelden. Hij is zowel een onsterfelijke geestelijke zoon van het koninkrijk der hemelen, als een sterfelijk, stoffelijk kind van de aarde. Wij leven als sterfelijke persoonlijkheden in de “tempel” van een geestelijke microkosmos.
Dit dubbelwezen met de “twee zielen in zijn borst” zoals Goethe het uit ervaring beschrijft, bezit in zijn structuur zeven wezenlijke aspecten. Ook hier ontmoeten wij het bijzondere getal zeven, een getal dat zich in kosmisch-hermetische zin op ontelbare niveaus herhaalt.
De sterfelijke persoonlijkheid bezit vier lichamen:
- De zichtbare fysieke gestalte;
- Het onzichtbare, fijnstoffelijke etherlichaam, een energetisch levenslichaam dat de stoffelijke vormgestalte doordringt en belevendigt;
- Het eveneens onzichtbare energetische astraallichaam, waarin en waardoor wij onze emotionele bewogenheden beleven;
- Het energetische mentale lichaam, met behulp waarvan onze gedachten zich ontwikkelen en onze creatieve mogelijkheden zich ontvouwen.
Deze viervoudige biologische persoonlijkheid is voortgekomen uit de biologische evolutie.
Met de ontwikkeling van het denklichaam, dus van het zelfbewuste denken, is het bewustzijn van het ego ontstaan. Het ‘Cogito ergo sum’ dat voor het eerst door Descartes werd geformuleerd, getuigt hiervan. Hierin ligt tegelijk het grote gevaar van de verblinding, die daaruit bestaat dat de mens zich beschouwt als de kroon op de schepping en de wereld naar zijn eigen, van de goddelijke geest losgeslagen wil, gestalte gaat geven.
Uit deze waan kan alleen de ontmaskerende zelfkennis hem bevrijden en hem doen inzien dat wij in de huidige ontwikkelingsfase niet het uiteindelijke doel, maar vooral het middel zijn, met behulp waarvan ons diepste innerlijk zijn bewustzijnsevolutie kan bewerkstelligen. Ken Wilber maakte ons er eind vorige eeuw opmerkzaam op, dat we pas op de helft van de evolutie zijn aangekomen. Ook Friedrich Nietzsche erkent in zijn Zarathoestra, dat de huidige homo sapiens in ieder geval belangrijk is als brug tussen het dier en de übermensch. De ontwikkeling van deze volkomen mens, die men mag opvatten als evenbeeld van de goddelijke conceptie, is alleen mogelijk als wij ons in dienst stellen van het onsterfelijke geestelijke wezen van onze microkosmos.
Deze ontwikkeling heeft drie aspecten:
- De reine Geest, ook wel Atman genoemd,
- De onsterfelijke ziel, als Buddhi aangeduid,
- Het hogere scheppende verstand, ook wel hogere Manas genoemd.
Deze drie geestelijke principes zijn in ons, sterfelijke persoonlijkheden, als zaad ingeplant.
Maar de meeste mensen zijn zich van hun geestelijke identiteit en hun hoge adel niet bewust.
Ons hart ligt in het centrum van onze microkosmos. Daar is het hemelse zaad van onze onsterfelijke zielenkern verborgen, die wij symbolisch aanduiden als “roos des harten”. In de Aziatische wijsheidsleringen wordt het ook wel “het juweel in de lotos” genoemd.
In ons min of meer bewust gestuurde leven wordt duidelijk of ons hart een tempel van de ziel is, een ziel die in eenheid is met de wereldziel en de onnoembare geest, óf dat het hart een werkplaats is van lagere, op zichzelf betrokken krachten, waarin gespletenheid en ambivalentie heersen.
De eerste situatie leidt tot heelwording, de tweede tot een verdere gespletenheid en vertwijfeling.
De hoge scheppingsopdracht van de mens bestaat daaruit, zijn lagere, egocentrische persoonlijkheid niet langer als heerser in het eigen system en in de wereld te laten woeden. Als hij een vrijwillige dienaar wordt van zijn inwonende geestziel, dan zal deze hem leiden met de wijsheid in overeenstemming met de scheppingsordening en hem, de sterfelijke, uiteindelijk in de onsterfelijkheid laten opgaan.
Dat betekent een bewuste, fundamentele ommekeer van de middelpuntzoekende activiteit van ons zelfhandhavende ego tot de middelpuntvliedende overgave aan de Unio mystica met de wereldziel en haar wijze ordening.
Als het ego, omdat het angst heeft zichzelf te verliezen, de vervulling van deze opdracht weigert, verdringt, of eenvoudigweg negeert, dan blijft de inwonende geestziel geen andere mogelijkheid over dan het door ‘beproevingen’ tot een dieper inzicht in zijn zingeving te voeren.
De ziel als “vroedvrouw” voor ons spirituele ontwaken
Dat is dan een door zuivere liefde gedragen ‘ontwikkelingshulp’ die ons microkomische wezen ons schenkt om een nieuw transpersoonlijk bewustzijn, dat voorbij gaat aan ruimte en tijd, mogelijk te maken om door te breken.
Als wij deze fijngeweven samenhangen voor ogen houden en op een heel nieuwe manier begrijpen dat
de eerste oorzaak van ziek zijn bestaat uit het wegvallen uit de scheppende ordening,
zoals de grootmeester van de Europese geneeskunst Paracelsus het formuleerde, dan krijgt ook de therapeutische aanpak van een hart-therapie een heel andere waarde.
Een therapie van hartziekten in de zin van een heelwording van de mens kan zich nooit beperken tot een symptoom-onderdrukkende behandeling door pharmaca of operatieve reparatiemaatregelen.
In crisissituaties zijn zulke maatregelen in ieder geval onontbeerlijk en vaak levensreddend en er wordt daarom heden ten dage een hoge waarde aan gehecht, alleen al omdat de moderne medische wetenschap en farmaceutische industrie en de verzekeringssystemen zich pas dan om de mens bekommeren als hij ernstig ziek geworden is. Ze tonen weinig interesse voor maatregelen om gezond te blijven en ziekten te voorkomen.
In het hart van de mens raken de zoon des hemels en het kind der aarde elkaar. Daarom is inkeren tot het hartemidden de sleutel tot zelfkennis. Daar ontmoeten wij ons ware zelf, en daar vinden wij de vervulling van onze bestaansreden.
Als wij, verblind door de waan van de zelfverheerlijking, deze weg naar binnen verdringen of negeren, dan hebben wij crises, verliezen, hartinfarcten nodig, die onze ziel aanmanen de stap tot nieuwe bewustwording te zetten.
Vooral in de tweede levenshelft wordt een omkering van de extravertheid naar de introvertheid noodzakelijk. En dat is vaak de tijd dat het hart ziek wordt, om ons te wijzen op de noodzaak van zulk een fundamentele omkering.
Laten we ons er bewust van zijn dat al het lijden en alle ziekten – als wij ons op de weg tot inwijding bevinden – springplanken worden voor een nieuw leven, dat zijn zin vindt in het ervaren en bevestigen van de boven-wereldlijke werkelijkheid.
Het levensmidden als drempel naar de levensavond heeft haar eigen zin en inwonende opdracht. Nu is niet langer opklimmen, ontplooien, vermeerdering en levensoverdrijving aan de orde, maar verinnerlijking, bereidheid tot dagelijks sterven en inkeer in het hartemidden.
Er is een zinsnede die dit benadrukt:
Wie niet sterft voordat hij sterft, die zal niet leven als hij sterft.
De stilte van het hart als geboorteschoot van een nieuw schepsel
Alleen in de stilte des harten, als het controlerende verstand tot rust gekomen is, zijn wij verbonden met onze ziel. De zuivere harte-energie is de leidende levenskracht. Het hartcentrum gaat vooraan in de tijd, de harte-logica functioneert buiten de ego-logica van het verstand.
De weg tot deze, voor de mens in de evolutie weggelegde, hoge adel van een godgelijkend schepsel, leidt tot in de stilte van het hart, waarin een ononderbroken verbondenheid met ons ware zelf en de wereldziel onderhouden kan worden. In deze geestelijke tegenwoordigheid, in dit actuele nu, zijn wij, buiten de lineaire tijd, verbonden met de alomtegenwoordigheid. Wij gaan op in het integrale bewustzijn, dat zowel horizontaal verbindend alsook verticaal integrerend opereert en gedragen wordt door een alomvattende empathie.
Luisteren wij dan naar ons hart en nemen wij het in beide handen, opdat wij in zijn grote kracht zelf tot de verandering worden die wij in deze wereld verwerkelijkt zouden willen zien. Net als De kleine prins in het gelijknamige boek van St. Exupery:
Slechts met het hart kan men goed zien, het wezenlijke is voor de ogen onzichtbaar.
Ondersteunende literatuur:
Sri Aurobindo: The life divine, Sri Aurobindo Ashram Press, India
Dahlke Rüdiger: Herzensprobleme, Droemersche Verlagsanstalt, München 1990
Dispenza, Joe: Becoming supernatural, Hay House, 2017
Jan van Rijckenborgh: Het mysterie van leven en dood, Rozekruis Pers, Haarlem
Schleske, Martin: Herztöne, Lauschen auf den Klang des Lebens, adeo Verlag, Asslar 2016
Wehr, Gerhard: Lebensmitte, Claudius Verlag, München 1991
Wilber, Ken: Sex, Ecology, Spirituality: The spirit of evolution, 2001