Ik ben geboren toen ik drieëntwintig dagen oud was. In de ononderbroken opeenvolging van natuurlijke verschijnselen waren complementaire paarcellen, door zich te verenigen, een proces van vermenigvuldiging door celdeling begonnen, dat leidde tot de vorming van een zygote.
Tot dan hebben we te maken met een volkomen normale, waarneembare en reproduceerbare toestand. En toen, op de drieëntwintigste dag van dit proces, deed zich een bovennatuurlijk verschijnsel voor. We kunnen het bovennatuurlijk noemen omdat het niet verklaard kan worden door natuurlijke wetten. De kleine hartspier van deze zygote begon te kloppen. Boem-boem. Ah! Hoe? Waarom? We weten het niet. En dat is niet normaal. Maar zo gaat het met alle mensen, dus zeggen we: het is normaal.
Maar toch. Plotseling, we weten niet waarom of hoe, begint het hart van het embryo te kloppen en dit zal enkele maanden tot enkele tientallen jaren voortgaan. Het is onmogelijk om het kloppen van mijn hart te ontkennen, het is waarneembaar en meetbaar. Het is ook onmogelijk om het verhaal van de bovennatuurlijke hartslag te vergeten. Beide fenomenen zijn nauw met elkaar verbonden. Mijn bestaan bestaat uit een reeks van acties en reacties die elkaar opvolgen volgens een onontkoombaar determinisme en ik zou dit mijn levenslot kunnen noemen. De inslag van een wording die door ervaringen tot stand komt. De hartenklop spreekt me van iets anders. Hij spreekt mij van een intentie. Een beetje zoals een wever die een tapijt maakt op zijn weefgetouw. Hij verweeft de draden wol met een heel precies doel, volgens een vooraf bepaald patroon. Als ik alleen maar naar het weefgetouw kijk, zie ik draden door elkaar lopen, de een na de ander. Ik zie motieven, en ik denk: dat is mooi. Of: dit is normaal. Maar als ik naar de wever kijk zie ik hem geconcentreerd aan het werk, toegewijd aan zijn taak, vastberaden, regelmatig. Hij heeft het tapijt al in zichzelf ontworpen. De ononderbroken opeenvolging van acties en reacties op het weefgetouw is slechts het gevolg van zijn intentie. Zou ik genoegen kunnen nemen met een dergelijk beeld om mijn bestaan te verklaren? Wie is de wever? Ben ik klaar om deze wever in mijn leven te aanvaarden? Zal het echt iets veranderen? Ik heb mijn eigen idee hierover: het plan B.
Een voorbeeld: ik heb enkele vrienden uitgenodigd voor een etentje. Ik maak een gemengde salade klaar en een crumble van zonnige groenten: tomaten, aubergines, courgettes, pepers. Ze komen over een uur. Lolipop-Lolipop, het is Toutoune die me belt. We praten, we kletsen. Plots ruikt het raar in de keuken en komt er rook uit de oven. De crumble! Verkoold. Mijn vrienden komen over 15 minuten. Snel, plan B! Ik bel Pizza-Pipo. Hij is overboekt tot 22 uur. Nou, laat maar, ik maak wel wat ramen, ik heb nog twee uien en een blik maïs. Ik had een plan, het ging volgens plan, en mijn aandacht werd afgeleid naar een ander onderwerp. Ik heb me laten afleiden.
De oorspronkelijke bedoeling is niet verloren – bovendien hebben we lekker gegeten onder vrienden – maar we bevinden ons in een plan B. Ik houd van dit idee te weten dat we in een noodplan zitten. Dat doet me denken aan een citaat over onwetendheid uit het veertiende hoofdstuk van de Bhagavad Gita:
De stoffelijke natuur wordt gevormd door de drie guna’s: deugd (sattva), passie (rajas) en onwetendheid (tamas). Laat het onderscheiden, onvergankelijke wezen de materiële natuur aanraken, o gij machtige, en hij wordt geconditioneerd door deze drie guna’s …/… Wat onwetendheid betreft, o afstammeling van Bhârata, weet dat het de misleiding van alle wezens veroorzaakt. Dit guna veroorzaakt waanzin, traagheid en slaap, die de geïncarneerde ziel ketenen…/… Waanzin en dwaasheid, begoocheling ook, komen voort uit onwetendheid.
Ik weet niet waarom ik onwetendheid associeer met het idee van een noodplan, maar ik denk dat het goed past. Ik begrijp waarom mijn leven heel vreemd is, dat er iets ontbreekt dat ik me wel herinner. Ik weet niet wat het is, maar ik weet dat het er is, dit bovennatuurlijke kloppen dat in mijn hart resoneert. Voor sommigen heeft het leven geen betekenis en verloopt het in een verontrustende monotonie. Voor anderen is het een strijd van de wieg tot het graf, kan het zelfs in duizend stukjes eindigen met een oorverdovende explosie. Er zijn er die een vrij aardig pad hebben, zonder financiële moeilijkheden, met een mooie dosering van bevredigende culturele activiteiten. Kortom, een spectrum van 360 graden, een veelheid van actie[1]reactie varianten, zodanig dat men kan zeggen dat het leven van ieder mens uniek is. Natuurlijk is het leven van een tulp of een olifant ook uniek. Elk levend, elk bezield wezen heeft een plaats in dit beroemde reddingsplan. Maar ik zie er geen echte organisatie in.
Men wil me doen geloven dat er wetten zijn. Van het universum, van de natuur, van het leven in de maatschappij. Maar dat geloof ik niet. Ik heb de indruk dat dat een manoeuvre is om ons gerust te stellen en ons in onwetendheid te hou[1]den. Wetten worden niet zo goed ouder. Of ze gelden slechts voor een klein deel van de werkelijkheid. ‘Waarheid hier beneden, fout daar boven…’ Het echte leven kan niet zo ongeorganiseerd zijn. Het is niet het echte leven dat verantwoordelijk is voor al deze rommel. Dat kan het niet zijn! De troep is gecreëerd door mensen, goden en duivels, toen ze op aarde aankwamen, lang, lang geleden. Lang voor de dinosaurussen. De dinosaurussen, trouwens, dat waren wij. De mensheid, in historisch kostuum. En toen werd het weer verpest. Sommigen hadden te veel gras gegraasd, en de T-Rexen werden gek. Ze werden zo kwaad dat er een regen van asteroïden op ons viel. En wham, we vergeten alles en beginnen opnieuw. Het leven trok zich terug. En toen kwam het weer. Het komt altijd weer. Eerst als een kloppen. De fossiele hartenklop. Boem boem, boem boem, boem boem. Van Jurassic Age tot Disneyland, de fossiele hartenklop bezielt ons, steeds weer, in de kern van ons hart. Aan de basis is het leven absoluut, oneindig, eeuwig. Kortom, het is perfect. Geen puinhoop. In dit register gaat de gouden palm van mijn citaten naar Hermes Trismegistus:
Waar spoedt ge u heen, o mensen, gij die beneveld zijt omdat ge u bedronken hebt aan het woord dat álle Gnosis mist, het woord der volstrekte onwetendheid dat ge niet verdragen kunt, en dat ge nu dan ook eindelijk uitbraakt? Houdt op en wordt nuchter: ziet weer met de ogen van uw hart! Want de boosheid der onwetendheid overstroomt de ganse aarde, richt de ziel, die in het lichaam opgesloten is, te gronde en belet haar de havens des heils binnen te lopen. Zoekt Hem die u bij de hand zal nemen en u zal geleiden naar de poorten van de Gnosis, waar het heldere Licht straalt waarin geen duisternis is; waar niemand dronken is, maar allen nuchter zijn en met het hart opzien tot Hem die gekend wil worden.
(Corpus Hermeticum Boek 3)
Als ik buiten beschouwing laat wat ik zie, wat ik hoor, wat ik ruik, wat ik proef, wat ik aanraak, wat blijft er dan over? De hartenklop. Die roept me. Die zegt me: Jij bent Dat. Absoluut, oneindig, eeuwig, perfect. Er is geen god, geen duivel, geen wet, geen actie-reactie. Ik ben de hartenklop. Ik val in slaap en word elke seconde weer wakker. Ik verschijn en verdwijn elk moment. Boem boem. Ik ben het leven.