Natuurlijk zoeken deze denkende mensen vaak het gezelschap van andere denkers en zo ging het ook met mij.
‘Jongen,’ zei mijn vader steeds, ‘je denkt te veel. Ga lekker buiten spelen.’ Maar ja, dat interesseerde me niet. Ze konden nog zo leuk zeggen dat het gezond was, en dat je er veel beter uitzag als je veel buiten speelde, maar mijn echte vrienden en ik zaten liever binnen en wisselden denkbeelden uit. Dat was al zo op mijn tiende. Voor die tijd voelde ik me erg eenzaam, want mijn broers waren wél buitenspelers. Ik tekende veel, en ik las natuurlijk, maar toen ik mijn mededenkers tegenkwam, toen werd ik pas gelukkig. We noemden ons filosofen en sommigen van ons lazen zelfs al Nietzsche en Plato!
Maar hoe gaat dat: toen we ouder werden verhuisden er een paar, ze trouwden en kregen kinderen en de band verwaterde grotendeels. Alleen per mail hadden we nog contact. In die mails was weinig terug te vinden over denkwaardige zaken. De eenzaamheid sloeg weer toe en ik besloot om filosofie te gaan studeren. Dan zou ik zeker geestverwanten tegenkomen.
De eerste drie maanden waren erg leuk en ook interessant. Maar wat ik helemaal niet verwacht had, was dat mijn manier van denken hier helemaal niet paste! Dit waren heel andere mensen dan mijn filosofenvriendjes van vroeger. Ze waren erg serieus, maar het gevoel bekroop me dat ze eerder de grote filosofen en de leraren citeerden dan dat ze zelf dachten. Dat klinkt misschien hoogmoedig, maar toch leek het me zo toe.
Was ik nou zo eigenwijs? Ik begon het me af te vragen. Zo was ik al enige tijd aan het denken over de vraag: wat is nu het hart van alle dingen? Als mensen een hart hebben, en dieren, en bloemen, en de aarde, en de kosmos ook, dan moest er ook nog een groter hart bestaan, het hart van alles. Dat kon echt niet anders, ik wist het zeker. Ik had het erover met een medestudent van wie ik dacht dat hij wat dichter bij me stond, maar dat viel tegen. Hij keek me aan alsof ik van Mars kwam. ‘Het hart van alles? Hoe kom je daar nou bij. Dat is toch maar een idee? Auto’s bijvoorbeeld, die hebben toch geen hart?’
Hij begreep gewoon helemaal niet waar ik het over had! Ik haalde me de ene na de andere docent voor de geest, maar op grond van hun lessen zag ik weinig heil in hun antwoorden. Niet dat ze niet heel veel wisten, maar ik merkte niet dat ze zelf vragen hadden. Omdat de zomer naderde, bedacht ik dat ik misschien een vakantie kon wijden aan dit vraagstuk. Gewoon eens naar de plekken waar de grote filosofen hadden verbleven. Misschien was hun invloed daar nog aanwezig. Maar toen besefte ik dat ik bij geen van de grote mannen iets had gelezen over het hart van alles. Misschien moest ik het zelf vinden.
Nu besloot ik de zaak eens van een onverwachte kant te benaderen. Ik zou alles gaan bestuderen over het menselijke hart. Gewoon, over de bouw, de werking, het formaat, de kleur, alles. Als ik dan niet het hart van alles zou vinden, zou ik in ieder geval alles van het hart weten. Dat is een kleurrijke gedachte, ging er door me heen, en dat verbaasde me zeer. Wat een ongebruikelijke uitdrukking: een kleurrijke gedachte. Waar kwam dat nu vandaan?
Ik stortte me op de studie en vond een ongelooflijke hoop wetenswaardigheden, in boeken en gesprekken met medische studenten, op het internet en overal waar ik maar wat kon vinden. Na anderhalf jaar voelde ik me een expert op hartgebied. Maar intussen was ik geen steek verder gekomen met mijn werkelijke vraag. In plaats van lezingen en colleges te volgen gaf ik die nu zelf, over het hart, waarvan ik iedere cel dacht te kennen. De studenten waren enthousiast, maar voor mij voelde het leeg.
Op een dag zat ik in die leegte te zuchten en opeens gebeurde er iets wonderlijks. De leegte leek open te gaan, hoe gek dat ook klinkt en in het midden verscheen een bloem, een gouden bloem. Het hart van de bloem straalde zozeer, dat ik bijna omviel en ik besefte dat ik in contact stond met mijn eigen hart, een plek waar ik nog niet had gezocht. En vanuit mijn hart werd mijn weten verlicht, ik heb er geen andere woorden voor. Ik wist opeens volkomen zeker dat die bloem het hart van alles was, dat er geen verschil was met de harten van alle andere mensen, dingen, werelden, en wat dan ook. Dat hart was licht. Het was liefde. En het had mij gevonden.