Als we ons gezond verstand gebruiken, stellen we ons de verbinding tussen twee mensen voor als een soort mechanisch effect. Er is een zender en een ontvanger, en een transmissiemiddel, meestal de taal of tekens in welke vorm dan ook. De moderne taaltheorie gaat ervan uit dat we communiceren in gebarensystemen. Volgens de westerse ontologie (‘zijnsleer’), bijvoorbeeld die van Heidegger, stelt men zich onafhankelijke entiteiten voor die vanuit hun afzondering hun boodschappen aan de ander proberen over te brengen.
Bij deze concepten is het echter niet verwonderlijk dat de bijbehorende filosofieën vaak concluderen dat dit communicatieproblemen oplevert. Met de moderne filosofische systemen bevinden we ons vaak in een wereld van toeval en vervreemding – een wereld waarin het individu geïsoleerd is en verwijzingen naar betekenis oplossen. Is er nog een andere mogelijkheid?
Aanwijzingen uit de kwantumwereld
Het fenomeen van kwantumverstrengeling wijst op een ander werkingsprincipe, waarbij geen kracht tussen twee actoren (personen of fotonen) werkt, maar een ‘fasecorrelatie’ plaatsvindt, een ‘coherentie’. De Italiaanse kwantumfysicus Giuseppe Vitiello, die zich ook bezighoudt met bewustzijnsvragen, spreekt hier van een soort stemmingsuitwisseling, zoals tussen twee musici die in een orkest spelen. [1]
De zogenaamde Einstein-Podolsky-Rosen-paradox beschrijft dit fenomeen. Laten we aannemen dat een elementair deeltje vervalt tot twee fotonen. Deze ‘tweelingfotonen’ vertonen dan het fenomeen van verstrengeling, dat wil zeggen, ze blijven zelfs over zeer lange afstanden met elkaar verbonden en als de toestand van het ene foton wordt veranderd door een actie van een waarnemer, heeft dit onmiddellijk invloed op de toestand van het andere foton. Als de verandering door een boodschapper zou worden doorgegeven, zou deze boodschapper sneller reizen dan de snelheid van het licht. Een snelheid groter dan de lichtsnelheid is echter onmogelijk volgens de wetten van de klassieke natuurkunde. Einstein noemde dit fenomeen van verstrengeling daarom ‘spookachtige actie op afstand’. Dit type verbinding kan niet worden beschreven met een speciale relativiteitstheorie. Daarom gebruikt de kwantumfysica termen als ‘niet-lokaal’ en ‘niet-causaal’ om deze effecten te beschrijven. Dit betekent dat er geen kracht tussen twee deeltjes werkt, maar dat ze in resonantie gaan. Er is geen materiële, ruimte-tijdinvloed, en toch treedt er een effect op.
Vitiello wijst er ook op dat er geen geïsoleerde entiteiten in de kwantumwereld zijn, omdat ze een isolatie suggereren die niet op dit niveau van de werkelijkheid kan worden waargenomen. In de kwantumfysica zijn er alleen open systemen. Het is logischer om velden aan te nemen die de entiteiten, hun omgeving en de wederzijdse uitwisseling van energie in hun verschillende vormen omvatten. In de kwantumfysica is dus sprake van open systemen die niet-lokaal en niet-causaal verbonden zijn zonder een bemiddelende kracht.
Onmiddellijke resonantie
Deze overweging kan worden toegepast op filosofische vragen: wat is een levend wezen? Hoe vindt communicatie en verbinding tussen levende wezens plaats? Kunnen volgens dit paradigma twee mensen zonder uitwisseling van boodschapperstoffen (hormonen), niet-lokaal en niet-causaal, met elkaar verbonden zijn, zoals in het geval van tweelingfotonen? En wat zou dat betekenen?
De filosoof Walter Benjamin ontwikkelde een communicatietheorie die zich onderscheidt van het gebruikelijke idee van taal en die op dezelfde manier werkt als de kwantumtheorie. Zijn essay over taal stelt:
De directheid van alle mentale communicatie is het basisprobleem van de taaltheorie, en als men deze directheid magisch wil noemen, dan is het oerprobleem van taal haar magie.
(Cursivering van Benjamin) [2]
Benjamin legt in zijn essay uit dat het idee van taal als middel fout is. Er zijn geen twee geïsoleerde entiteiten die taal als communicatiemiddel gebruiken. Volgens Benjamin is echte communicatie en verbondenheid onmiddellijk, magisch als het ware. Dit kan worden opgevat als een niet-materieel, niet-lokaal effect dat buiten ruimte en tijd werkt, vergelijkbaar met de verstrengeling van fotonen.
Dit betekent dat we niet alleen taal gebruiken, maar dat we taal ‘zijn’, als taal wordt begrepen in bredere zin, waarin vorm, kleur en beweging ook als taal worden beschouwd. Taal is geen middel, maar een directheid, een soort magie, een aspect van ons eigen spirituele wezen. De kennis van de Ander [3] en de verbondenheid met hem of haar is onmiddelijk, niet-lokaal, niet-causaal, niet mechanisch te beschrijven. We laten ons direct zien in taal, en zonder taal zouden we niet bestaan.
Het bestaan van taal strekt zich echter niet alleen uit tot alle gebieden van de menselijke mentale expressie, waar taal in zekere zin altijd onderdeel van is, maar strekt zich uit tot alles. Er is geen gebeurtenis of ding, noch bezield noch levenloos, dat niet op de een of andere manier deelneemt aan taal, omdat het voor iedereen essentieel is om de inhoud ervan te communiceren.
(Benjamin, p.140 e.v.)
Dit is een uitgebreide opvatting van taal, maar stelt ons in staat om de essentie van de mens duidelijker te begrijpen dan de conventionele vorm. Het belangrijkste gevolg hiervan is dat de mens geen geïsoleerd wezen is dat ‘alleen’ zou kunnen bestaan. Taal tussen mensen is niet slechts een willekeurig middel om informatie over te brengen. Integendeel, we zijn taal en betekenis. Benjamin zegt:
dat dit geestelijke wezen zichzelf communiceert in taal en niet door taal. (p. 142)
We worden pas individuen als we communiceren en in verbinding treden met de ander.
Wij zijn taal
Samengevat: we zijn geen geïsoleerde systemen en worden eigenlijk pas een compleet wezen als we onszelf laten zien en door de ander worden waargenomen. Ieder mens is een bewustzijn dat zichzelf kent. We zijn tegelijkertijd subject en object van kennis. Wij zijn ‘ikken’. Ik herken mezelf, ik voel mezelf. Dit is dubbel reflexief. Maar deze zelfkennis is pas compleet als ik mezelf ermee laat zien, namelijk wanneer mijn binnenkant overeenkomt met mijn buitenkant: ik laat mezelf zien. Zodra ik aan de buitenkant iets anders laat zien dan ik van binnen ben, verloochen ik mezelf en besta ik niet echt. De overeenkomst tussen binnen en buiten is dus essentieel, en dat betekent dat de buitenkant en de ander ook bepalend zijn voor het zelf. Idealiter verbindt de buitenkant ons met de ander, het is communicatie en waargenomen worden in de ander, in de jij. Het tegengif voor losgekoppeldheid is daarom eerlijkheid. We laten onszelf eerlijk zien. Dit zorgt voor aanraking en verbondenheid.
Dat is wat het betekent om te zeggen: wij zijn taal. Taal is geen middel waarmee geïsoleerde entiteiten boodschapperstoffen uitwisselen, maar het is een resonantie, een trillingsverschijnsel.
Als de snaren gestemd zijn, zijn ze harmonieus. Voor ons mensen gebeurt dit in wezen door de stem, dat wil zeggen door taal, maar ook door gebaren, gezichtsuitdrukkingen, kleur en vorm. Zo opgevat wordt taal een essentieel onderdeel van onszelf.
Het meest ware is, zoals Benjamin opmerkt, het meest uitgesprokene. We zien hier een bijzondere vorm van mystiek. Er is iets onuitgesprokens in de diepste kern van ons wezen. Dit wil tot uitdrukking komen en vindt zijn perfectie in de uitdrukking van het binnenste. De diepste waarheid is hier niet iets waar geen woorden voor zijn.
Hoe dieper, dat wil zeggen hoe meer de geest bestaat en werkelijkheid is, hoe expressiever en uitgesprokener’ (p. 146),
zodat
het meest uitgesprokene tegelijkertijd het zuivere geestelijke is (id.).
Dit leidt tot het concept van openbaring, dat zo centraal staat in religies en waarin Benjamin een
voldoende voorwaarde en markering ziet van de goddelijkheid van het geestelijke wezen dat zich daarin uitdrukt [het Woord, R.E.] (id.), want zo’n Woord is onschendbaar.
Het Ware Zelf
Alleen uit dit proces van jezelf laten zien in de verbondenheid met de ander ontstaat individualiteit, zelfkennis als authentiek wezen. Deze individualiteit is dynamisch en niet statisch. Deze verandert, afhankelijk van de andere persoon en het culturele kader waarin we ons bewegen. We zijn dus altijd verschillend in verschillende relaties. Ik ben anders in relatie tot mijn ouders dan in relatie tot mijn partner, vrienden, kinderen, collega’s of vreemden.
Als we dan verschillend zijn in deze relatieve verbindingen, rijst de vraag wie we werkelijk zijn. Wat is de ware en vaste kern van onszelf? Zijn we een gemiddelde van al deze relaties? Of is er misschien een essentiële kern die onafhankelijk van anderen bestaat? Maar als we open systemen zijn en pas heel worden als buiten en binnen samenvallen en dit valt buiten onze communicatie met anderen, dan hebben we deze communicatie en onderlinge verbondenheid nodig. Welke relatie, welke verstrengeling, zou dan onze ware identiteit onthullen? Dit brengt ons bij het idee van God. Naast deze relatieve identiteiten is er een ware, absolute identiteit van elk individu. Die wordt geopenbaard in zijn relatie met God. Verbondenheid met God is daarom het uiteindelijke doel van elk wezen, waarin het zichzelf herkent.
Eenheid en verscheidenheid
Maar er zijn andere belangrijke filosofische implicaties die uit deze verbanden naar voren komen. Als we wezens zijn met een binnen- en een buitenkant die elkaar herkennen in verbondenheid, betekent dit dat deze individuen verschillend moeten zijn om een uitdrukking en een innerlijk te hebben. Als we niet anders waren, zou er geen verbondenheid zijn en zouden we geen taal en geen vorm nodig hebben. Het hele fenomeen van het leven is dus het gevolg van de diversiteit van individuele wezens en dingen. Deze diversiteit is niet reduceerbaar. De ultieme waarheid is niet: willekeurige eenheid, maar een eenheid in verscheidenheid. We blijven individuele wezens in onze gemeenschap met God en andere wezens.
Gezien deze voorwaarden wordt het duidelijk dat culturele samenhang tussen mensen of groepen niet tot stand komt door middel van handelen naar anderen, maar door resonantie te ontwikkelen. Cultuur ontstaat door het delen van een gemeenschappelijke gedachte die een gemeenschap van mensen samenbindt. Het belang van het ontwikkelen van een gedeelde culturele omgeving is dat elke actor zijn eigen vibratie heeft, zijn eigen fasefrequentie, maar in deze open systemen is er altijd een verschil tussen de actoren. Geestelijk zijn we allemaal eeuwige personen en God is de allerhoogste eeuwige persoon.
Interessant is dat vanuit een kwantumtheoretisch oogpunt volledige fasegelijkheid of volledige coherentie als de laagste energietoestand de laagste graad van orde is en geen verandering of beweging veroorzaakt. Daarom is niet alleen orde een belangrijk onderdeel van levendigheid, maar ook chaos. Strikt genomen is het leven een fenomeen van asymmetrie. Verbondenheid is dus een wisselwerking van verbinding en afscheiding, van eenheid en verscheidenheid. Pas dan ontstaat het spel, dat beweging, vreugde en aantrekkingskracht genereert.
Aantrekkingskracht
In de kwantumfysica komt coherentie voort uit aantrekkingskracht. In feite is de categorie aantrekkingskracht ook een zeer vruchtbare categorie voor de filosofie, die heel vaak is vergeten in onze door technologie gedreven maatschappij, die meestal gericht is op winst en machtsbelangen. Normaal gesproken zijn wetenschap en technologie uitsluitend gericht op het afdwingen van het drukprincipe, dat mechanische effecten mogelijk maakt. Dit mechanistische idee werd ook overgenomen in de filosofie.
Het effect van coherentie-producerende aantrekkingskracht zou daarentegen kunnen bijdragen aan een nieuw begrip van de werkelijkheid dat veel dichter bij het leven staat en de behoeften van levende wezens veel nauwkeuriger kan beschrijven. Aantrekking is een onmiddellijk effect omdat het in het wezen zelf zit. Het vestigt zich vanzelf als je het toelaat.
Met deze visie zou het mogelijk zijn om een volledig nieuw paradigma te vestigen, zowel in de geesteswetenschappen als in de natuurwetenschappen. Volgens deze visie zijn wij mensen open systemen die de ander nodig hebben om onszelf te worden. We gebruiken geen materiële krachten om anderen te beïnvloeden, maar trillen in dezelfde fase om samenhang tot stand te brengen. De belangrijkste drijfveer is aantrekkingskracht, niet druk. Dit zou een dominantievrij paradigma zijn dat individuen eert in hun soevereiniteit en het intersubjectieve [4] proces respecteert als onmisbaar voor de constitutie van de werkelijkheid. Communicatie en verbondenheid zijn gebaseerd op onmiddellijke, quasi-magische fase- gelijkheid. Het proces van aantrekking is een bewuste, tedere benadering van de ander in een stemming van genegenheid en liefde tot het samen resoneren.
Over de auteur:
Ronald Engert, geboren 1961. 1982-88 studie Duits, Romaanse talen en filosofie, 1994-96 Indologie en religiewetenschappen aan de Johann Wolfgang Goethe Universiteit Frankfurt/M. 1994 mede-oprichter van het tijdschrift Tattva Viveka, sinds 1996 uitgever en hoofdredacteur. 2015-22 Culturele Studies aan de Humboldt-Universiteit Berlijn. 2022 Masterscriptie ‘Mystiek van taal’. Auteur van Goed dat ik besta. Dagboek van een herstel en De absolute plaats. Filosofie van het onderwerp. Blog: Ronald Engerts Logbuch – Suche nach Wahrheit /Journaal: Wissenschaft und Spiritualität | Zeitschrift Tattva Viveka
Bronnen:
[1] Vitiello, Giuseppe: My Double Unveiled – Het dissipatieve kwantummodel van de hersenen. John Benjamins Publ. Co., Amsterdam 2001
[2] Benjamin, Walter: Über die Sprache des Menschen und Sprache überhaupt [1916], in: ibid., Gesammelte Schriften, Band II, S. 140–157, Frankfurt M. 1972–1989
[3] De ‘Ander‘ wordt hier opzettelijk met een hoofdletter geschreven, in tegenstelling tot de grammaticale regel, om de onderwerpstatus van het andere onderwerp te benadrukken.
[4] Intersubjectiviteit is volgens de filosoof Martin Stokhof in: Taal en betekenis (2000) het verschijnsel dat als B begrijpt wat A zegt en C begrijpt wat A zegt, dan begrijpen B en C ‘hetzelfde’. Volgens andere filosofen is dit maar ten dele waar.