, met één Russisch/Duitse en twee Oekraïense sprekers, en met medewerking van jeugdleden van het Lectorium Rosicrucianum bij het toneelstuk ‘Narcissus’ [1] van Skovoroda dat werd opgevoerd.
Het ging Skovoroda om de heel concrete geestelijke weg, om de levende kennis, om de ontwikkeling van het onderscheidingsvermogen en om de consequenties van deze kennis die hij aan allen die ervoor open stonden, wilde overdragen. Hij opende de harten van de mensen – niet in de laatste plaats met zijn muziek, maar ook door diepzinnige gesprekken, die ook ieder eenvoudig mens kon begrijpen. Door zijn bescheiden en liefdevolle aard en zijn diep begrip voor de menselijke natuur, maar vooral door zijn oprechtheid, raakte hij de harten van talloze mensen en hielp hen te leren luisteren naar de innerlijke geestvonk.
In Nederland hebben wij waarschijnlijk nooit van hem gehoord, maar in eigen land is hij een legendarische figuur, minstens zo beroemd als bij ons Spinoza of Descartes. In vele steden staan standbeelden van hem; op het bankbiljet van 500 hryvnia staat hij afgebeeld en er is een universiteit in Charkov naar hem genoemd. Het is tegelijk een controversiële figuur:
In de minstens 250 werken die over hem geschreven zijn, zijn niet minder dan 250 verschillende gezichtspunten over Skovoroda te vinden,
aldus zijn biograaf Dmitry Tschischewsky in de jaren dertig van de vorige eeuw. Tegenwoordig zijn minstens vijfduizend werken over hem verschenen in de Oekraïne, Oostenrijk, Australië, Engeland, Armenië, Brazilië, Hongarije, Duitsland, Georgië, Spanje, Italië, Canada, Moldavië, Polen, Roemenië, Servië, Slowakije, Amerika, Frankrijk, Tsjechië.
Wat maakt hem zo bijzonder? Waarom probeert men hem steeds weer te begrijpen, zijn inzichten te verklaren en te interpreteren, en resulteren deze pogingen weer in nieuwe pogingen? Laten we bij zijn jeugd beginnen.
Hij groeide op in de idyllische natuur, waar ook Gogol en Solovyov vandaan komen. Het zorgde ervoor dat hij in het woud kon leven toen de omstandigheden dat noodzakelijk maakten.
In de achttiende eeuw behoorde Oekraïne bij Rusland (Klein-Rusland) en gedurende de regering van tsarina Elisabeth I (dochter van Peter de Grote, 1709-1762) beleefde het een culturele en wetenschappelijke bloeitijd. Skovoroda ging op zijn zestiende naar de Academie van Kiev [2], waar een liberale atmosfeer heerste, vooral bij het vak filosofie. Studenten verdiepten zich in de werken van Pico della Mirandola, Bruno, Cusanus, Bacon, Kepler, Spinoza, Comenius, Leibniz. Hij leerde Duits, Latijn, Grieks, Hebreeuws en Italiaans. Vanwege zijn mooie stem werd hij naar een van de beste koren van Europa gestuurd, in Petersburg, waar de tsarina ervan genoot.
Hij had een hoge rang in de kerkelijke hiërarchie kunnen bereiken, maar gaf er de voorkeur aan zijn kennis in het buitenland uit te breiden. Vijf jaar lang bezocht hij allerlei landen. Bijzondere interesse had hij voor het denken van de Duitsers. Twintigste-eeuwse onderzoekers naar zijn werk constateerden de ongelooflijke overeenkomst tussen de manier van uitdrukken van Skovoroda en bijvoorbeeld Böhme, Arndt en Silesius. Dit is niet te verklaren uit zijn talenkennis; alleen de diepe innerlijke spirituele zielsverwantschap en het putten uit dezelfde bron kunnen een dergelijk ‘meebewegen’ in twee zo verschillende talen verklaren.
Door de wetenschappers zijn er tot op heden geen aanwijzingen gevonden hoe Skovoroda tot zijn zo bijzondere wereld- en levensbeschouwing kwam. Zijn levensidealen waren onverenigbaar met die van de wereld.
Meermalen werd hem gevraagd monnik te worden, maar voor hem geldt een innerlijke vorm van monnik zijn. Hij ziet het monnikendom als een poging van de wereld een mens door het heilige (de godsdienst) in haar netten te lokken.
Ik heb na zelfonderzoek ingezien dat ik op het wereldtoneel slechts een nederige, eenvoudige, zorgeloze eenzame kan voorstellen, en daar ben ik tevreden mee.
(zijn antwoord aan de gouverneur van Charkov die hem wilde overhalen monnik te worden).
In het jaar 1765 geeft hij zijn beroep als leraar op. Nu begint een periode van 25 jaar waarin hij altijd op reis is en tot zijn dood geen vaste verblijfplaats meer heeft.
Wat is het leven? Het is een trektocht: men baant zich een weg zonder te weten waarheen en waartoe.
Maar hij wil een andere tocht ondernemen, waarbij het innerlijke doel tot leidsman wordt. Bijna als een bedelaar, met een stok over zijn schouder met daaraan een zak waarin hij een Hebreeuwse en een Griekse bijbel en een fluit meeneemt. Hij krijgt veel vrienden in kloosters, dorpen en grotere steden. Vaak is hij langere tijd bij een van zijn vrienden of leerlingen te gast, maar dan gaat hij weer op weg. Op markten en in armenhuizen zingt hij zijn liederen en vertelt zijn fabels, stuurt teksten en dialogen rond aan vrienden. Hij schrijft over deze trektocht:
De armoede, die het noodzakelijke heeft gevonden en het overvloedige veracht, is ware rijkdom.
Zijn filosofische scheppingen bloeien op. In deze tijd schrijft hij zijn Dialogen.
Uitgaande van een innerlijk Christusbeleven streeft hij naar een diep begrip voor wereld en mensheid. Hij krijgt een grote kring van aanhangers, noemt ze zijn ‘onzichtbare gemeente’. Hij wordt beroemd, allen willen met hem spreken en hem uitnodigen, zodat de filosoof zich af en toe in het dichte woud bij Charkov moet verbergen. Daar, in de eenzaamheid, ontstaat het grootste deel van zijn literaire werk: traktaten, dialogen, gelijkenissen, liederen, gedichten, fabels en brieven.
Hij heeft maar één doel om de pen ter hand te nemen: de mensenharten aan te spreken en de horenden de weg naar de waarheid te tonen.
Kennis, lijkt mij, is de eigenlijke weg tot verlossing. Wat is het eeuwige leven anders dan God te kennen? Dat wil zeggen een levend, onvergankelijk, eeuwig mens te zijn?
Het zichzelf kennen noemt hij symbolisch een tweevoudig kauwen. Het eerste kauwen bestaat eruit dat men de historische, ceremoniële, kortom de vleselijke korst of schaal stuk kauwt. Hij roept ons op: bijt dit idool kapot, verscheur de leeuw-duivel en vind in het innerlijk de verborgen voeding en de zoete honing van de eeuwigheid, de onbekende en geheime waarheid Gods. Wij moeten met behulp van inzicht door de schaal of korst heendringen. De eerste trede bestaat er dus uit zich van de gekristalliseerde aspecten van zijn wezen te bevrijden.
Het tweede kauwen is de zelfbezinning: kennis is een zich herinneren. Skovoroda steunt hierbij op Plato’s leer van de ware gedachte, of pre-herinnering. De ons omgevende wereld verwijst voor de filosoof naar de goddelijke realiteit. Zie je rook? Herinner je het vuur. Zie je de wereld? Herinner je de eeuwigheid. Hij ziet dus de ontwikkeling van het in-eigen goddelijke als de tweede trede.
Hij ziet het als de taak van de filosoof de verhouding van de eeuwigheid of het ware zijn tot onze wereld en haar wetmatigheden te onderkennen en voor anderen duidelijk te maken. Daarvoor is de innerlijke maat of het onderscheidingsvermogen noodzakelijk. Als we hemel, aarde en zee willen meten, moeten we eerst onszelf met onze eigen maat gemeten hebben. Maar als we de in onszelf liggende maat niet vinden, waarmee kunnen we dan meten? Dit staat in de dialoog ‘Narcissus’ (die als toneelstuk werd opgevoerd). De verdere weg tot het eeuwig menszijn is voor Skovoroda een proces, waarvan de belangrijkste stap is te erkennen dat de innerlijke mens waarachtig bestaat (de derde trede).
Als een echo van Angelus Silesius klinkt het:
Mijn lichaam is als de wand van een tempel. En hart en denken zijn als de offergave in de tempel of als water in het vat.
Heel belangrijk voor de filosoof is dat de mens God niet als iets uiterlijks ziet, maar hem in zijn hart als zijn eigen innerlijke wezen ervaart. Het diepe hart, dat slechts voor God kenbaar is, is niets anders dan de onbegrensde diepte van onze gedachten of, eenvoudig gezegd, de ziel, dus het waarachtige wezen, de waarheid, de essentie, onze kern, de kracht waaruit al het met ons verwante leven en ons eigen leven bestaat.
Skovoroda benadrukt ook dat de innerlijke mens niet een of andere abstracte idee is, maar een nieuwe mens, waar de oude mens in moet veranderen. Deze nieuwe mens moet ieder mens in zichzelf vrijmaken, en is onpersoonlijk: het is niet jouw beeld, jouw schoonheid, het is niet van jou.
De overwinning van de hemelse mens over de aardse is voor de filosoof de tweede geboorte, of de eigenlijke schepping van de mens, want de existentie als uiterlijke mens is slechts een schijnexistentie. Het is een wedergeboorte. Een van de belangrijkste voorwaarden hiervoor is het verlangen van het hart. Je vijanden zijn je eigen meningen die in je hart heersen en je kwellen. Het hart is de oorsprong van de ziel, waarheen het moet terugkeren. De aardse wereld kan het hart niet beroeren, want het is een goddelijk element:
God is in ons hart, het is de goddelijke vonk in de ziel.
De vierde trede is dus de reiniging van hart en bloed door middel van catharsis, zelfvermindering. ‘Wat moet in de mens afsterven?’ werd hem vaak door leerlingen gevraagd. Zijn antwoord:
Die ziele-elementen die de mens met de wereld verbinden, en dat zijn de zelfheid en de eigen wil van de mens.
Zo bereikt de mens die heeft besloten de weg tot de waarheid te gaan, dat de goddelijke mens, het ware menselijke wezen in hem, helder naar voren treedt en glanst.
De Bijbel
De leer van Skovoroda berust op de Bijbel. Hij was een groot verkondiger van de Bijbel en ontwikkelde een eigen, sterk van de officiële kerkelijke doctrine afwijkende Bijbeluitleg.
De Bijbel opent een wonderbare mogelijkheid om uit de aardse tot de goddelijke wereld te komen. Als het gnostieke christendom over de Bijbel als kracht spreekt, wordt die betiteld als ‘derde veld’, dat zich tussen de aardse wereld en het koninkrijk Gods uitstrekt, om voor de mensen de overgang naar het goddelijke mogelijk te maken (in: Büchlein über das Lesen der Heiligen Schrift, 1788).
De samenstelling van het wereld-al verklaart Skovoroda als volgt:
Het al bestaat uit drie werelden. De eerste is de algemene, bewoonde wereld. De andere twee zijn speciale, kleinere werelden. De eerste is de microkosmos, ofwel de mens. De tweede is de symbolische wereld, dat is de Bijbel. Daarin zijn figuren verzameld als beelden om onze gedachten tot begrip van de eeuwige natuur te voeren
(in: Schlangensintflut. Gespräch zwischen der Seele und dem unverweslichen Geist, 1791).
Als figuren noemt hij verschijnselen als dag en nacht, licht en duisternis. De zon is de belangrijkste. Cherubim zijn gestalten uit de goddelijke wereld.
Hij spoort de lezers aan niet langer te wachten, maar nú de weg in te slaan:
Trek thuis je laarzen uit, was je handen en voeten, laat al het onnodige achter je en ga op tot het goddelijke. Voor deze overgang is de Bijbel een brug en een ladder.
De nieuwe perspectieven en de goddelijke wereld
Het verblijf op deze wereld zag Skovoroda als de noodzakelijke basis voor de innerlijke strijd van de mens.
Geloofd zij God dat hij het noodzakelijke licht, en het moeilijke niet noodzakelijk heeft gemaakt.
Als vrucht van het grote werk ontstaat de rust van de innerlijke mens, de innerlijke vrede, de door niets beperkte vrijheid van de innerlijke mens. Hier maakt hij gebruik van de tegenstellingen, een graag door hem toegepaste methode. Minder artsen – minder zieken; minder goud – minder noodzakelijkheden; minder handwerk – minder verspilling; minder wetenschappers – minder gekken; minder vrienden – minder vijanden; minder wapens – minder oorlog; minder zoetigheden – minder treurigheid, enzovoort. Waar geen weerstanden zijn, hoeft men zich ook niet in te spannen om ze te overwinnen.
Wat is zaliger dan een zodanige vrede van de ziel te bereiken, dat men op een kogel lijkt die het niet uitmaakt waar hij heen gerold wordt.
Grigorij was vervuld van verlangen naar conflictloosheid. Zo’n mens is gelukkig, en niemand kan het hem afnemen. Zijn overtuiging was dat men een dorp kan kopen, maar geluk, een noodzaak, wordt altijd en overal gratis geschonken.
De goddelijke wereld en de materie verhouden zich tot elkaar als een boom tot zijn schaduw: beide zijn op dezelfde plaats en in dezelfde persoon. Hij heeft het over twee parallel existerende dimensies. Net als Böhme en Comenius ziet Skovoroda de materie als een sluier die de geest, het wezen bedekt. Duidelijk stelt hij twee natuurorden tegenover elkaar. De hele zichtbare kosmos is vergankelijk, een oceaan waarop de mens vaart naar zijn uiteindelijke bestemming, de vaste rots van goddelijk zijn. Deze reis is mogelijk voor de mens door de aanwezigheid van de goddelijke vonk in hem. Deze eeuwige kern te doorgronden is een van de centrale opgaven van de mens, want in het eeuwige zaad ligt een eeuwige ontwikkeling besloten. Het is genoeg om je een appelpit voor te stellen. Als daarin een boom met wortels, takken, bladeren en vruchten verborgen is, zo kun je daar ook ontelbaar miljoenen tuinen vinden, ontelbare werelden.
De ongelijke gelijkheid bij God
God is als een waterrijke bron, die verschillende vaten, elk naar zijn omvang, vult. Boven de bron staat het opschrift: alle een ongelijke gelijkheid. Verschillende stromen vloeien uit in verschillende vaten, rondom de bron. Een klein vat bevat minder, maar is dáárin gelijk aan het grotere, dat ze allebei vol zijn. Zo ziet Skovoroda de individuele ontwikkeling van ieder mens, die in de goddelijke wereld leidt tot absolute eenheid met alle andere wezens. Deze idee van ongelijke gelijkheid vinden we al bij Plato.
God is liefde: liefde en eenheid zijn hetzelfde. God zelf is de eeuwigheid, oorzaakloos begin, begin zonder oorzaak. Begin en einde zijn niets anders dan God als eeuwigheid. Er is niets voor en niets na. De eeuwigheid is als een ring. Waar ze begint, daar eindigt ze ook. Skovoroda gebruikt veel verheven symbolen die God verzinnebeelden: bron, afgrond, berg. Graag maakt hij ook gebruik van de bekende symboliek van cirkel, driehoek, vierkant, om de eenheid van God voor te stellen.
De weg tot God is de enige zin van ons bestaan in de wereld: als de schepselen uit de goddelijke bron uitvloeien, dan moeten ze ook weer terugkeren in dat wat begin en einde is, en ons van de dood naar het leven, van de aarde naar de hemel voert.
Ten slotte
De leer van Skovoroda belicht alle wezenlijke aspecten van de gnostieke spirituele weg, op een toegankelijke, levendige manier. Zijn aangeboren muzikaliteit helpt hem daarbij. De filosofische uitleg gaat ver voorbij zijn eigen eeuw. De verbazingwekkende overeenstemming met de leer van Hermes Trismegistos, Lao Zi, Plato, Böhme, Comenius en ten slotte met die van het moderne Rozenkruis, toont Skovoroda als gnosticus die zich aansloot bij alle verkondigers van de gnosis, namelijk het pad van de waarheid zelf te gaan en te tonen. Ontelbaren heeft hij geholpen dit pad ook praktisch te gaan. Velen voelden de brand van zijn innerlijk vuur. De meer dan vijfduizend pogingen zijn leer te verklaren, vormen zijn geestelijk erfdeel: hij beweegt de gemoederen, brengt ze in beroering, laat ze niet langer in traagheid en doelloosheid verwijlen, maar zet ze aan een stap vooruit te maken.
Wij kunnen dankbaar zijn voor deze ondersteuning die wij nu nog, op onze eigen weg, van Grigorij Skovoroda kunnen ervaren.
—————-
Citaat:
De liefde is de eeuwige verbinding tussen God en mens. Zij is het onzichtbare vuur, waardoor het hart zich voor het Woord of de wil Gods opent, en daarom is zij God zelf.
—————-
Citaat:
Jullie geluk en jullie vrede en jullie hemel en jullie God zijn in je. Zie toe dat jouw God altijd bij je is, dan zul je ook bij hem zijn.
————————–
Anekdote:
Toen Skovoroda op de leeftijd van 72 jaar bij een leerling van hem te gast was, nam hij tegen de avond plotseling een schep en begon een gat te graven. ‘Wat doe je nu, mijn vriend?’ vroeg zijn gastheer hem. ‘Het is tijd de tocht te beëindigen,’ antwoordde zijn gast. ‘Alsjeblieft, mag dit mijn graf zijn, en schrijf erop dat de wereld op mij jaagde, maar mij nooit kon vangen.’ De volgende dag werd hij dood in zijn kamer gevonden. Zijn armen lagen gekruist op zijn borst, zijn hoofd rustte op papierrollen waarop zijn werken geschreven waren.
—————————————-
Over zijn pedagogische ideeën:
Skovoroda onderrichtte in de loop van zijn leven aan verschillende instituten en ook privé de dichtkunst, Grieks, ethiek en filosofie. De pedagogie is voor hem een gevolg van zijn opvattingen. Zo bestaat voor hem de opvoeding niet zozeer in het doorgeven van kennis, maar veel meer in de ondersteuning van de spirituele mogelijkheden van een leerling. Hij is van mening dat de leraar de kinderen geestelijke voeding moet geven die bij hun natuur past, en dat hij ze daarmee helpt door ze bij te brengen hoe men ‘de economie (de levenshuishouding) van de ziel’, ‘de economie van onze kleine wereld’ (de microkosmos) op orde houdt. Hij moet zijn leerlingen ‘ordening in hun hart’ leren. Skovoroda onderwaardeert het overbrengen van kennis niet, maar ‘men mag zich daarop niet verlaten, en de hoogste wetenschap niet veronachtzamen.’ Hier zie je duidelijke overeenkomsten met de pedagogiek van Comenius.
—————————————–
Over een mystieke ervaring (uit een brief):
… ik ging in de tuin wandelen. De eerste ondervinding die ik met mijn hart waarnam, was los zijn, vrijheid, frisheid… Ik voelde in mij een buitengewone bewogenheid, die mij met een onbekende kracht vervulde. Een plotselinge, onzegbaar zoete uitstorting vervulde mijn ziel, en alles in mij begon als vuur te branden. De hele wereld verdween voor mij, alleen nog een gevoel van liefde, rust en eeuwigheid bezielde me. Tranen stroomden uit mijn ogen en verspreidden een hartverwarmende harmonie in mijn hele lijf…
————————————-
Citaat uit Narcissus:
O goddelijke vonk! O graankorrel! Christus Jezus! Hemelse en nieuwe mens! Hoofd en hart en licht van de totale schepping! Middelpunt van het wereld-al! Kracht, wet en rijk van vrede! Rechterhand Gods! Onze opstanding! Wanneer zullen wij u kennen? Gij zijt de ware mens uit het ware vlees. Maar deze nieuwe mens kennen wij niet. Allen die wij kennen sterven, allemaal. Maar de ware mens sterft nimmer.
—————————————–
Citaat:
De Heer in zijn oneindige barmhartigheid heeft al het noodzakelijke eenvoudig, en al het gecompliceerde onnodig gemaakt.
—————————
Citaat uit het boek:
Grigorij Skoworoda. Zijn leven en leer, door Wladimir Ern:
Skovoroda is de eerste die de vaste plaatsen van de nieuwe Europese geschiedenis verlaat, de eerste die de toekomst in gaat, de eerste die uit het Egypte van de materiële ‘mechanische’ beschaving tevoorschijn komt en zich overgeeft aan de zoektocht naar het nieuwe, het eeuwige, het onveranderlijke. Met zijn staf doorkruist Skovoroda niet alleen de landerijen. Zijn dorstende geest trekt door het hele universum, de totale existentie, op zoek naar een vaste steen, de ware Petra, de geestelijke vrede – ‘het zoetste oord van de eeuwigheid’. In de persoon van Skovoroda maakt het denken van zijn land een belangrijke omwenteling, neemt een basisbesluit, neemt een richting aan die het niet meer verlaat.
—————————
Dit artikel is gebaseerd op de voordracht van Veronika Jefremowa tijdens bovengenoemd symposion.
Verwijzingen:
[1] De uitleg van de mythe van Narcissus:
Bij de naam Narcissus denkt men aan een schone jongeling die zichzelf in een meertje weerspiegeld zag en verliefd werd op zijn eigen schoonheid. Overal zocht hij steeds weer naar het spiegelbeeld van zijn gezicht in het water, en ten slotte verdrinkt hij in zelfbewondering. Vandaar het woord narcist, dat nog steeds gebruikt wordt.
Skovoroda geeft een andere uitleg aan de mythe. In zijn traktaat ‘Narcissus’ verklaart hij: in het heldere water van de kennis ziet Narcissus zijn ware, onvergankelijke wezen. Vanaf dat moment vindt hij geen rust meer, vanwege zijn overgrote verlangen naar de Andere. En eenmaal ziet hij zijn ware gestalte, de beelddrager Gods in zich weer. In grenzeloze liefde voor deze Andere gaat Narcissus in het heldere levenswater ten onder, waardoor het goddelijke principe in hem voor eeuwig gered wordt. Zo kan ieder mens tot kennis komen, onder zijn uiterlijke omhulling zijn innerlijke mens aanschouwen en tot leven wekken.
[2] Onder de bekende oudleerlingen van de academie van Kiev is de goede vriend van Skovoroda, Semjon Gamaleja (1743-1822), die een geestverwant was van de rozenkruiser Novikov en een groot aantal werken van Böhme door zijn vertaling in het Russisch in zijn vaderland bekendmaakte.
[3] Tetyana Hoggan-Kloubert, Hryhoriy Skovoroda, ein Ukrainischer Sokrates met als aanhangsel Skovorodas ‘Narziss’, vertaald door Veronika Jefremowa, Königsdorfer Verlag 2020