Soms gebeurt er iets wat je een ander niet wilt onthouden, vanwege het mysterie en het belang ervan. Je weet dat mensen je meewarig zullen aankijken en daarnaast hoort er een soort waarschuwend voorgevoel bij, waardoor je je afvraagt of je het wel mág vertellen. Maar goed, ik heb nu besloten om het bekend te maken, al zijn er misschien maar weinig die er iets in herkennen.
Het begon een jaar of zeven geleden toen er een brief op de mat plofte van een notariskantoor. Ik werd uitgenodigd voor een bijeenkomst met mijn broers en zussen, bij de notaris, vanwege een erfenis. Mijn oudere broer, die ik al zeker veertig jaar niet meer had gezien of gesproken, was overleden. Eerlijk gezegd was het bestaan van deze broer, Hans, zo onbelangrijk voor mij, dat ik nooit aan hem dacht, laat staan dat ik een erfenis van hem verwachtte. Geen idee wat die man deed of hoe hij leefde. Mijn andere broer en zussen hadden ook nooit contact met hem onderhouden.
De hele dag liep ik peinzend rond. Zal ik gaan? Ik hoefde niets van Hans te hebben, maar ik werd er wel heel nieuwsgierig door. Ik besloot mijn jongste zus te bellen. Zij was er net zo aan toe als ik. Het was wel grappig, want ik sprak haar haast nooit, alleen op verjaardagen en dan voerden we de typische verjaardagsgesprekken. We besloten allebei wel te gaan.
Mijn andere broer en zus waren er ook. De notaris nam plaats achter zijn bureau en zette uiteen dat Hans een praktische regeling had bedacht. Tijdens het voorlezen van het testament nam bij mij de spanning toe. Mijn broer kreeg al het geld dat Hans naliet, een behoorlijke som. Mijn oudere zus kreeg het huis, dat ook heel wat waard was. Mijn jongere zus kreeg de inboedel, ook leuk. En ik was nog steeds niet aan de beurt geweest. Wat zou het worden? Ik kreeg zijn papegaai.
Mijn oudste zus begon te giechelen en de jongste berispte haar. Zij legde even haar hand op mijn arm en mijn broer zat zich met open mond te verbazen. Ik was ten prooi aan allerlei gevoelens tegelijk. Teleurstelling… zeker. Het zou toch leuk zijn geweest om iets van waarde te krijgen. Weerzin ook, want ik had nooit van huisdieren gehouden en wist totaal niet wat ik met een vogel aan moest. Vernedering… Hans had blijkbaar niet veel voor mij over!
Ach, dacht ik erachteraan, waarom zou hij ook. Ik had hem mijn hele leven helemaal niets gegeven, niet eens aandacht. Ik rechtte mijn schouders, feliciteerde de anderen, bedankte de notaris en begon aanstalten te maken om te vertrekken. De notaris weerhield mij omdat er ook een voorwaarde aan de erfenis vastzat. Wij zouden ieder uitsluitend recht hebben op de erfenis als wij allemaal individueel beloofden om goed te zorgen voor wat wij ontvingen.
Oei… Ik had net besloten om de papegaai meteen van de hand te doen. Daarmee zou ik dan de anderen hun erfenis ontzeggen! Zij keken mij allemaal aan, wetend dat ik de enige zou zijn die moeite had met de belofte. Dus tekende ik de verklaring.
Er zat een briefje bij de kooi met richtlijnen voor de verzorging. Het dier heette Hermes, nota bene. Ik doopte hem om tot Vogel. Uiteraard zorgde ik goed voor hem; hij kreeg eten en water, ik verschoonde de kooi en af en toe aaide ik hem met mijn vinger over zijn kop. Praten deed Vogel niet en ik verlaagde me niet tot het gedoe van: ‘Lorre’ en ‘Koppie-krauw’.
Het was dus een rustige gast in huis en ik wende al gauw aan de verzorging, al werd het nooit een hobby. Mensen die langskwamen probeerden Vogel wel aan het praten te krijgen, maar het beest keek ze met één oog aan of ging met z’n rug naar hen toe zitten.
Op een dag was ik in een melige bui. Ik zat naast de kooi en in een opwelling vroeg ik, met zo’n stemmetje dat mensen soms opzetten als ze tegen dieren of baby’s praten: ‘Wie is-t-ie dan?’ Tot mijn ontzetting begon de papegaai te praten en zei met een soort koele stem: ‘Ik weet wel wie ik ben. Weet jij wie jij bent?’ Van schrik schoot ik van mijn stoel en staarde het dier uit de verte aan. ‘Wie… wat…’ stotterde ik, maar de papegaai ging door. ‘Het is de moeite waard om daar eens goed bij stil te staan. Hoe presenteer jij je gewoonlijk? En hoe zou je eigenlijk willen zijn? Waarom komt dat niet overeen? Zijn de dingen waar je je mee bezighoudt belangrijk? En voor wie dan? Voor jou of voor de mensheid, voor de wereld, voor de kosmos?’ Ik was inmiddels niet alleen sprakeloos, maar ook gedachteloos. Ik kon helemaal niets. Ik staarde Vogel aan. Hij vroeg, niet onvriendelijk: ‘Leef je alleen aan de buitenkant? Dan erf je een papegaai. Kijk eens goed naar de binnenkant. Je kunt beginnen met dat briefje daar.’ Het beest keek werkelijk naar het onderhoudsbriefje dat in een plastic zakje aan de kooi vastzat.
‘Maar,’ bracht ik uit, ‘hoe kan dit? Het lijkt wel echt, maar het kan niet.’ Vogel keek mij aan en hield zijn snavel dicht. Ik plofte terug in mijn stoel en onderzocht ontzet of ik dronken was. Ik sliep niet, dat wist ik zeker, en ik had ook niets gedronken. Was het een hallucinatie? Vele malen probeerde ik Vogel weer aan de praat te krijgen, maar hij keek me slechts aan met een ondoorgrondelijk oog.
De opmerking over dat briefje klonk nog na in mijn hoofd maar ik had het te druk met het fenomeen zelf en had geen neiging om de raad aan te nemen. Raad! Van een vogel, een papegaai nog wel!
Hoe ik ook peinsde, ik kwam er natuurlijk niet achter wat er was gebeurd en hoe dat kon. Maar, dacht ik opeens, het briefje… ik kon het briefje tenminste bekijken. Ik had het destijds een keer doorgelezen en er stonden alleen maar voor de hand liggende dingen op over de verzorging. Toch pakte ik het uit het zakje, met trillende handen, en bekeek het nog eens grondig. Het was dun papier en het was dubbelgevouwen, zag ik nu. Ik vouwde het open en zag tot mijn verbijstering nog iets op de binnenkant staan:
Ergens in het land van morgen ligt een grote schat verborgen.
Dat was alles, meer stond er niet. Het was wel het bewijs dat ik niet hallucineerde. Vogel had gesproken. Geen mens zou me geloven, maar het was toch echt waar. En door Vogel had mijn broer Hans gesproken. Kennelijk was mijn erfenis veel meer waard dan ik gedacht had. En Hans, wat was dat voor iemand? Ik zocht urenlang op internet maar kon niets over hem vinden, alsof hij niet had bestaan.
De kwestie hield mij dag en nacht bezig. Als ik niet liep, zat of lag te denken, droomde ik vreemde dromen, over poorten en vleugels en brieven. Ik las en herlas de tekst op het briefje en begon werkelijk te kijken naar hoe het zat, met mij en mijn leven.
Ik kan niet anders zeggen dan dat de schat echt bestaat en dat die in afleveringen aan mij wordt onthuld. Hoewel sommigen zullen zeggen dat ik een wonder heb meegemaakt, zou ik eerder zeggen dat ik het wonder heb ontdekt. Het wonder van het leven.