Het is de moeite waard om de geciteerde zin, die Max Planck uitte tijdens een lezing in Florence in 1944, aan een nader onderzoek te onderwerpen. Hij zei toen onder meer: Heren, als natuurkundige die zijn hele leven wijdde aan nuchtere wetenschap, aan het bestuderen van materie, ben ik zeker vrij van verdenking te worden beschouwd als een dwaalgeest. Na mijn onderzoek naar het atoom zeg ik daarom het volgende:
Er is geen op zichzelf staande materie. Alle materie ontstaat en bestaat alleen door een kracht die de atoomdeeltjes in trilling brengt en ze bij elkaar houdt tot het kleinste zonnestelsel van het heelal. Maar aangezien er noch een intelligente kracht, noch een eeuwige kracht in het gehele universum […] is, moeten wij aannemen dat er een bewuste intelligente Geest achter deze kracht is. Deze Geest is de basis van alle materie. Het is niet de zichtbare maar vergankelijke materie die het echte, het ware, het werkelijke is – want materie zou niet eens bestaan zonder de Geest – maar de onzichtbare, onsterfelijke Geest is het ware! Omdat geest echter ook niet op zichzelf kan bestaan, maar elke geest tot een wezen behoort, moeten we noodzakelijkerwijs geestelijke wezens erkennen. Maar aangezien ook spirituele wezens niet uit zichzelf kunnen zijn, maar geschapen moeten worden, ben ik niet bang om deze mysterieuze Schepper net zo te noemen als alle beschaafde volkeren van de aarde hem gedurende duizenden jaren hebben genoemd: God! Aldus komt de natuurkundige, die met materie te maken heeft, vanuit het rijk van de materie in het rijk van de geest. En daar eindigt onze taak en moeten we ons onderzoek in handen geven van de filosofie. [1]
Met zijn uitspraak:
Er is geen op zichzelf staande materie
wil Max Planck het bestaan van materie zeker niet ontkennen, maar eerder uitdrukken dat er geen materie is die los staat van alle referenties.
Is zijn verklaring, die nu meer dan 70 jaar oud is, nog steeds geldig, of kan die worden afgedaan als de verklaring van een oude, wijze man op leeftijd die de laatste bevindingen niet langer wilde of kon volgen? Planck was toen al 86 jaar oud.
Of moeten we het eerder zien als de kwintessens van zijn gehele leven als onderzoeker, iets dat de moeite waard is om ons mee bezig te houden? Want zijn verklaring staat geenszins op zichzelf, maar komt in de kern volledig overeen met die van andere grote geesten.
In de geciteerde eerste zin
… door een kracht die ervoor zorgt dat atoomdeeltjes trillen –
wijst hij overigens op een zeer essentieel kenmerk van atomen: dat ze uit vibratie bestaan, inderdaad vibratie zijn.
Nog duidelijker dan Max Planck beschrijft Rudolf Steiner de essentie van materie als manifestatie van geest:
En dan zal je nog een stap verder moeten gaan, dat je in alles wat verdicht en gevormd is, geest moet zien. Er bestaat geen materie! Wat materie is, verhoudt zich tot de geest als ijs tot water. Los het ijs op en het wordt water. Als je materie oplost, verdwijnt het als materie en wordt geest. Alles wat materie is, is geest, is de uiterlijke vorm, de verschijningsvorm van geest. [2]
Schets door Rudolf Steiner: Het atoom als resultaat van tegengestelde krachten
En in een andere toespraak beschrijft Steiner duidelijk de beperkingen die onvermijdelijk tot stand komen door een materialistische atoomtheorie:
De oorzaken, die natuurkundigen en scheikundigen aan de verschijnselen toeschrijven, zijn niets anders dan mentale beelden. Want bewegende atomen, moleculaire krachten, enz. zijn voorstellingen die ontleend zijn aan de alledaagse, ons bekende wereld van de zintuigen, en ze worden geprojecteerd op een wereld die niet door de zintuigen kan worden waargenomen. Wanneer de natuurkundige in dergelijke verzinsels gelooft als zijnde ware realiteiten, brengt hij hulde aan een bijgeloof dat in veel opzichten lager is dan de fetisjverering van zogenaamde primitieve natuurvolken. Onze hedendaagse natuurwetenschap is, voor zover ze theorieën bouwt en zich niet beperkt tot louter observatie, vol afgoderij en bijgeloof. Atoomtheorie is niets anders dan bijgeloof, als het wordt beschouwd als meer dan een voorlopige, bruikbare werkhypothese. [3]
Als je deze uitspraak op je in laat werken, wordt het duidelijk dat geest en materie even nauw met elkaar verbonden zijn als licht en schaduw, als water en ijs. Daaruit volgt dat wat wij atomen noemen, concentratiepunten van de geest zijn, die zich volgens bepaalde universele wetten hebben gevormd en de goddelijke orde onthullen. Atomen zijn niet alleen bouwstenen in het universum, maar ook mogelijkheden voor verdere, toekomstige vormen van openbaring.
Als mensen deze goddelijke orde niet kennen, is het logisch dat ze in hun drang om te experimenteren en het doen van onderzoek, kunstmatig atoomsplijting veroorzaken of atoomkernen zelfs vernielen. Dat is zeer betreurenswaardig, omdat het een fundamenteel negatief effect zal hebben op toekomstige ontwikkelingen. Het is te hopen dat een toekomstige generatie de schadelijkheid van deze activiteiten zal inzien en stopzetten. Een eerste stap was het besluit om een einde te maken aan het gebruik van kernenergie in Duitsland.
De kwantumfysicus Hans-Peter Dürr, gedurende lange tijd naaste medewerker van Werner Heisenberg, een van de pioniers van de moderne kwantumfysica, vat het samen in een notendop:
In de diepten die moeilijker te begrijpen zijn, in de wereld van het allerkleinste, zijn de ‘dingen’ helemaal geen dingen – daarom wil de revolutie niet tot in de hoofden van mensen doordringen: er zijn geen dingen, er is alleen een verandering in verschijning en vorm. Materie is niet opgebouwd uit materie, maar uit zuivere vormen en mogelijkheden […]. Het is net als geest; in principe is er alleen geest, maar het verkalkt, en we nemen alleen de kalk waar als materie.[4]
Rudolf Steiner beschrijft de essentie van atomen nog verder door hun vaste, d.w.z. technisch en fysisch identieke eigenschappen te ontkennen en in plaats daarvan hen een bepaald ‘fluctuatiebereik’ te geven. Ter gelegenheid van een lezing op 13 maart 1920 in Stuttgart zei hij:
Als men de toestand zou willen behouden die het atoomgewichtsgetal vertegenwoordigt, dan zou men hier een slingerbeweging moeten laten zien, niet een punt. En we zouden het periodieke systeem niet moeten beschrijven zoals het is, maar we zouden het moeten uitdrukken in trillende bewegingen, in innerlijk trillende bewegingen. Feit is dat we helemaal niet kunnen zeggen dat uit het atoomgewicht volgt dat we werkelijk met vaste elementen te maken hebben. Dit idee van een vast atoom is onhoudbaar. Deze onbeweeglijkheid bestaat niet waar het element ontstaat. Er zijn net zo weinig atoomgewichten als er een bepaalde grootte in de tarwekorrel zit. Er is natuurlijk een gemiddelde grootte voor de tarwekorrel, maar de grootte varieert. Hetzelfde geldt voor het atoomgewicht; het is slechts een gemiddelde. [5]
Het bekende atoommodel van Rutherford en Bohr met rond de kern draaiende elektronen, heeft natuurlijk ook juiste aspecten. Bijzonder sprekend en verhelderend is de analogie met planeten die in een baan rondom de zon cirkelen.
De kern slechts beschouwen als werkelijke, vaste materie, waarin ‘zwaarte’ zich manifesteert, leidt tot een doodlopende weg. Net zoals in de zon het spirituele beginsel van het leven wordt geopenbaard, moet ook de atoomkern worden gezien als de concentratie van het spirituele principe .
Deze kennis is oeroud. In de Bhagavad Gita wordt de pelgrims geadviseerd:
om zich te bevrijden van de illusie van de stof en haar illusoire wereld.
Wordt vervolg in deel 2
Verwijzingen:
[1] Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Dept. Va, Rep. 11 Planck, No. 1797
[2] anthrowiki.at: GA 056, p. 59
[3] anthrowiki.at: GA 34, p. 383ff
[4] anthrowiki.at H.-P. Dürr 1998
[5] anthrowiki.at: GA 73a, p. 490