In ons spraakgebruik duikt steeds weer het begrip “Zelf” op. Zo spreken we bijvoorbeeld over zelfbewustzijn, eigenwaarde en zelfvertrouwen. Terwijl toch niet helemaal duidelijk is, wat er precies onder het Zelf verstaan wordt en waarin het verschilt van het Ik. Bij het begrip “Zelf” denkt men al gauw dat het gaat om een synoniem van het begrip “Ik” en vereenzelvigt men zelfbewustzijn met ik-bewustzijn of men gaat uit van de voorstelling dat het Zelf meer omvat dan het Ik – dat het Ik als het ware door het Zelf omsloten wordt.
Het “Es”, “Ich” en “Über-Ich”
Inderdaad verstaan de psycholoog Heinz Kohut en de psychoanalyticus Donald Winnicott onder het Zelf een hoger geordende structuur, die boven het ik-bewustzijn uitgaat. Bij beiden staat de interactie centraal van de zuigeling en het kleine kind met de primaire verzorger en later met de sociale omgeving, uit welke ervaringen het kind zijn zelfbeelden, ook zelf-representaties genoemd, ontwikkelt. Door een liefdevolle empathische betrekking tussen het kind en de ouders kan zich volgens Kohut een gezond “Narcisme” ontwikkelen, wat overeenkomt met een gezonde eigenliefde en daardoor een gezond zelfbewustzijn en volgens Winnicott een “waar Zelf” in tegenstelling tot een “vals Zelf”[1].
Het Zelf omvat voor beiden het “Es”, het “Ich” en het “Über-Ich” naar het structuur-model van Freud en ook nog het hele onbewuste van de mens. In tegenstelling daarmee is het Ik de eenheid van de bewuste waarneming van alle gevoelens, wilswerkingen, gedachten en wensen en van de uiterlijke werkelijkheid. Van het Zelf op zichzelf geeft Kohut eerder een vage definitie en stelt
het Zelf […] is, zoals alle werkelijkheid […] in essentie niet kenbaar. [2]
De mens opgaand in de tijdloosheid
Ook de psychoanalyticus C.G. Jung duidt het Zelf als de ziel van de mens, maar verbindt het Zelfbegrip met spirituele aspecten en transpersoonlijke ervaringen. Voor hem omvat het Zelf niet alleen de persoonlijke psyche met het ik-bewustzijn en het onderbewuste, maar ook het collectief onderbewuste en het hogere bovenbewustzijn.
Het Zelf als de meeromvattende en in het tijdloze doordringende mens komt overeen met het idee van de oermens, die volkomen rond en tweeslachtig is, vanwege het feit dat hij een wederkerige integratie van het bewuste en het onbewuste vertegenwoordigt.[3]
Zij kan evengoed de “God-in-ons” genoemd worden. […] Alle aanvangen van ons hele zielenleven schijnen onontwarbaar uit dit punt voort te komen en alle hoogste en ultieme doelen schijnen naar dit punt te lopen.[4]
Jung noemt als levensdoel het individualisatieproces, wat zoveel inhoudt als een bewustzijn voor het eigen Zelf te verwerven, respectievelijk het eigen Zelf te worden, waar het Ik in het Zelf opgaat.
Met het vinden van het Zelf […] is het doel van de individualisatie bereikt.[5]
Het goddelijke aspect
Ook in de spirituele literatuur komen wij de termen Zelf en hoger – of ware Zelf tegen, maar dat Zelf heeft niet veel te doen met de psychische structuur, zoals de meeste psycho-analitici dat zien, maar het is, net als bij Jung, uitdrukking van de oorspronkelijke goddelijke mens die wij eens waren en waarheen de mens zich weer ontwikkelen moet.
Jan van Rijckenborgh beschrijft deze oorspronkelijke, goddelijke mens als een microkosmos met een zevenvoudige persoonlijkheid, bestaande uit het stoffelijk lichaam, het levenslichaam, het astrale lichaam, het mentale lichaam, het hogere verstands-ik, het hogere gevoels-ik en het hogere bewustzijns-ik. De eerste vier lichamen vormen onze sterfelijke persoonlijkheid. De laatste drie lichamen zijn weliswaar potentieel voorhanden, maar de persoonlijkheid kan deze nog niet bewust waarnemen, respectievelijk zich daarin uitdrukken. Zijn vormen het Ware Zelf van de mens oftewel zijn geestziel, die nog moet indalen in het eerste viertal en zich daarmee verenigen. De drie hogere lichamen worden bij H.P. Blavatsky de hogere triade: Manas – Buddhi – Atma genoemd. Zij duidt dit hogere drietal aan als het hoger Zelf of de ziel van de mens. In De stem van de stilte schrijft zij:
Voordat u door de eerste poort gaat, moet u de twee in het Ene doen opgaan en het persoonlijke aan het onpersoonlijke ZELF offeren.[6]
De realisatie van het ware Zelf
Ook Catharose de Petri schijft in het boek Het zegel der vernieuwing dat het onderste viertal zich door zelfovergave aan het hogere drietal offeren moet. Verder schrijft zij:
Dan zal het hogere drietal ontwaken, en het lagere viertal zal dan aan een proces van transmutatie en transfiguratie worden onderworpen. Zo zal het opgaan in de ware mens, en, tezamen met het hogere drietal, de Godmens van den beginne tot aanzijn doen komen.[7]
De vereniging van het persoonlijke met het onpersoonlijke Zelf is mogelijk omdat er een verbinding bestaat van de hogere bewustzijnstriade met het hoofd en met het hart van de mens. Door deze beide punten kan de geestziel haar etherkracht, die een hogere vibratie heeft dan die van de lagere lichamen, uitgieten in de persoonlijkheidslichamen van de mens. Hoe meer de mens afstand neemt van de emotionele drukte van deze wereld, des te meer kan hij deze kracht in het hart waarnemen en erop reageren. Deze zielenkracht drijft hem allereerst tot reiniging van zijn astrale en mentale lichaam, totdat door de geboorte van de ziel in het hart deze zielenkracht zich vast verankert in het hart. Met behulp van de geestkracht die afdaalt in het hoofd, kan de mens aan de bewuste verwerkelijking van de geestziel werken en aan deze steeds meer de leiding overlaten.
In dit proces onderscheidt Jan van Rijckenborgh nog het “hogere” Zelf van de monade. Het “hogere” Zelf karakteriseert hij als de buitenste omhulling van onze microkosmos, waarin de ervaringen van al onze aardse incarnaties zijn opgetekend. Hiermee wordt gedoeld op het karma, dat in de loop van de incarnaties een eigen bewustzijn en een eigen instandhoudingsvermogen ontwikkeld heeft en daarmee tot een hoger Zelf geworden is. Alle ervaringen uit voorgaande levens kunnen weliswaar als een onmetelijke ervaringsschat worden gezien, maar toch moet ook deze, net als de lagere persoonlijkheid, met behulp van de geestziel overwonnen worden.
De gestalte van het oude hoger Zelf vervaagt en de oude, reeds zo lang gedoofde lichten van de pre-mens kleuren zich in het morgenrood van de nieuwe dageraad.[8]
Zo verwerft de mens als microkosmos de geestziel, zijn ware Zelf.
[1] Winnicott, D. W.: Reifungsprozesse und fördernde Umwelt, Psychosozial-Verlag, Gießen, 2006
[2] Kohut, Heinz: Narzißmus, Suhrkamp Taschenbuchverlag, Frankfurt a.M., 1976, Blz. 299
[3] Jung, Carl Gustav: Grundwerk C.G. Jung, Bd. 3, Olten, 1984, Blz. 250
[4] Ibid., Blz. 121
[5] Ibid., Blz. 123
[6] Blavatsky, Helena Petrovna: De stem van de stilte, Mirananda uitgevers, Wassenaar, 1982, Blz. 65
[7] De Petri, Catharose: Het zegel der vernieuwing, Rozekruis Pers, Haarlem, 1985, Blz. 26
[8] Van Rijckenborgh, Jan: De komende nieuwe mens, Rozekruis Pers, Haarlem, 1999, Blz. 165