In het woord ‘vertellen’ ligt ‘tellen’ besloten en dat is in veel talen het geval. Denk bijvoorbeeld aan raconter – conter, erzählen – zahlen en to tell.
In de Hebreeuwse taal hebben alle letters een getalswaarde. In die taal zijn de wereld van het woord en de wereld van het getal niet gescheiden. Een boek heet daar Sepher en ons woord ‘cijfer’ is daarvan wellicht afkomstig. De werelden van het woord en die van het getal liggen dichter bij elkaar dan op het oog lijkt.
Midden in de oneindige goddelijke oersubstantie, of het gouden ei, schiep de geest Gods de hiërarch van het komende heelal: de macrokosmische Adam Kadmon en die wordt verzinnebeeld door een punt in een cirkel.
Vanuit deze macrokosmische Adam Kadmon emaneerden tien hemelse hiërarchieën en schiepen een heelal dat één was met de goddelijke oersubstantie. Dit alles is te zien als de punt te midden van de cirkel, aangezien de cirkel niets anders is dan de uitvergrote punt.
Bol
De cirkel is de oervorm van de twee dimensies; daaruit ontwikkelen zich de bol en de platonische lichamen. De bolvorm is de oervorm van de driedimensionaliteit. Wanneer we voor de Oorspronkelijke Eenheid een vorm zouden moeten kiezen, kunnen we dat het beste doen met een bolvorm.
De bol is in principe de absolute eenheid, want of we nu in de bol staan of van buiten de bol gadeslaan, aan alle kanten is voor iedereen hetzelfde te zien. In deze situatie bewijst de Oorspronkelijke Eenheid, verbeeld door de bol, ook dat het boven gelijk is aan het beneden!
Eerste manifestatie
God wilde zijn liefde delen met een bondgenoot en schiep de mens naar zijn evenbeeld. De 1 werd in vroegere culturen als de representant van God zelf gezien en niet als een gewoon getal. Hij was heilig en onuitspreekbaar; net als de Hebreeuwse letter aleph. Het principiële uit God laat zich niet in de fysieke natuur in woorden vertolken: het is een stomme letter.
Uit de 1 is alles voortgekomen, hij heeft geen geslacht zoals alle andere getallen. De 2 is het eerste vrouwelijke getal en de drie het eerste mannelijke getal. Hier later meer over.
Het symbool van de aleph א wordt aangeduid met een jod boven de wav en een jod beneden de wav. De aleph heeft twee druppels als het zichtbare beneden, de aarde en het verborgene, de hemel, boven. Ze zijn als het ware twee tranen of twee bloeddruppels. Het zijn hemel en aarde in één beeld.
De aleph verbeeldt in deze context het goddelijke heelal, omdat de bovenste jod zich zuiver weerspiegelt in het allereerste begin van de schepping, van de Adam Kadmonnatuur. De jod boven is gelijk aan de jod beneden de wav. Hemel en Aarde, boven en beneden, zijn één!
Fysieke wereld
Op haar reis door de fysieke wereld krijgt de ziel een kleine vonk van de oorspronkelijke natuur mee. Dit oeratoom zal hem herinneren aan zijn, in principe, goddelijke natuur: het is de God die zich als het oeratoom in het hart verbergt.
Symmetrie
Pythagoras en Plato noemden de platonische vormen ‘de perfecte lichamen’; zij beschouwden ze als de meest elementaire bouwstenen van onze fysieke werkelijkheid, terwijl ze op bijzondere wijze door hun vormenreeks, de menselijke zieleontwikkeling in de gang door de stof weerspiegelen.
De vijf platonische lichamen bezitten allemaal een perfecte symmetrie:
- Alle vlakken hebben dezelfde afmeting
- Alle ribben zijn even lang
- Alle hoeken hebben één afmeting
- In een bol worden alle hoekpunten geraakt
Tetraëder
Het eerste platonische lichaam is de tetraëder en hij wordt gevormd door vier regelmatige driehoeken. Er is nu weer een kwaliteitssprong gemaakt, want de bol heeft één vlak en de tetraëder heeft er vier. De oorspronkelijke wereld van de bol verhoudt zich tot de fysieke wereld vanuit dat oogpunt gezien als 1:4.
De materie wordt aangeduid met het getal 4, want de tetraëder is immers uit 4 driehoeken opgebouwd en is de representant van het geestelijke én het materiële, als de getallen 1 en 4. Was de cirkel, of bolvorm, de éénheid van de oorspronkelijke wereld, de tetraëder is het eerste lichaam in de stoffelijke wereld en verbeeldt eigenlijk de menselijke val daarin.
Men heeft ten minste vier vlakken nodig om een vorm tot stand te kunnen brengen. In principe herhaalt de tetraëder de drie-eenheid van de vorige orde, de toegesloten bol, nu in een naar buiten gerichte vorm.
Lag toen de goddelijke drie-eenheid binnen de vorm, de bol, nu zien we de materie die het getal 4 draagt en deze 4 is de fysieke openbaring van de geestelijke, mannelijke 3. Zij is in principe een nieuwe eenheid, echter in een andere dimensie: de stofwereld. Dus de 4 vlakken, waaruit de vorm is opgebouwd zijn de grondsteen van de fysieke wereld. Het getal 4, de dualiteit in het kwadraat, de 22. Een verder ontwikkelen binnen onze wereld is niet mogelijk. Dit zou slechts een herhaling zijn.
Een eenvoudig voorbeeld hiervan is: vader, moeder, kind zijn 1,2,3 en hekind start weer een nieuwe cyclus, die gelijk is aan de eerste en een herhaling is.
Magische Hebreeuwse taal
Het Hebreeuwse woord voor vader is AB, aleph en beth, getalswaarden 1 en 2. Zij horen in de gesloten Vaderwereld van de cirkel of de bol. Het woord voor moeder is EM, geschreven als aleph en mem, getalswaarden 1 en 40. Het contact met de goddelijke wereld wordt dus aangeduid met de aleph, de 1, want zij was de eerste goddelijke manifestatie.
Getalswaarden
AB = Vader
Alef-beth als 1 en 2
EM = Moeder
Alef-mem als 1 en 40
1 is de goddelijke wereld
4 en 40 de stoffelijke wereld
Zo heet de eerste mens Adam en wordt in het Hebreeuws met aleph, daleth en mem geschreven: 1-4-40. Het getal 1 duidt op de goddelijke wereld en de getallen 4 en 40 geven de fysieke wereld aan (de nullen zijn van ondergeschikt belang). De mens is uit God geboren, maar leeft in de stoffelijke wereld.
Eerste mens Adam
Alef-daleth-mem
1-4-40
Was met God verbonden
Een ander treffend voorbeeld is het woord ‘waarheid’, aleph-daleth-thaf: 1-4-400. De Waarheid is uit God geboren, want hij draagt de 1 in zich. Wanneer we echter de 1 weglaten, staat er ‘dood’:, 4-400. De leugen maakt immers de waarheid dood, want hij verbreekt het contact met de goddelijke eenheid!
Waarheid en Dood
Alef-daleth-thaf
1-4-400
Dood
Daleth-thaf
4-400
De leugen maakt de waarheid dood
Verhouding goddelijke en stoffelijke natuur
Wanneer men de bol, representant van de goddelijke eenheid, verbindt met het getal 1, dan staat de 4 symbool voor de fysieke wereld, aangezien men 4 vlakken nodig heeft om in de ruimte een lichaam te vormen. Je kunt niets beginnen met een 2- en een 3-vlakker. Vandaar dat het getal 4, van de tetraëder, het absolute getal van de materiële wereld is. Bovendien is de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet de thaf, getalswaarde 400. Het leven in de stof heeft hier zijn einde bereikt. Voor de 500 is geen letterbeeld: alles boven de 400 ligt weer in de wereld van de stilte.
- J. van Rijckenborgh zegt in De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis dat het getal 40 (lees 4) de aanduiding is van de volledigheid van de openbaring in het licht der eeuwigheid. Plato verbond elk lichaam met de basiselementen, de toestand van de materie (vast, vloeibaar, gas en ether).
Het oppervlak van de tetraëder heeft het kleinste volume en is daarom de meest beweeglijke van alle platonische lichamen. Het loopt in de pas met het beweeglijke VUUR of LICHT en strookt met de eerste dag van de schepping toen God het licht tot aanzijn riep.
Alle symmetrische polyeders zijn in principe opgebouwd uit tetraëders en alle hebben dus deze ‘vuurbezieling’ in zich besloten liggen als de geestelijke kracht die doorwerkt in de materie.
Kubus
De zes regelmatige viervlakken vormen de kubus. De kubus wordt verbonden met het vrouwelijke getal 4. De 4 is het fundament van de mater materia, de fysieke wereld. De 3, het mannelijke getal van de tetraëder, is haar voorafgegaan als het geestelijke principe. In de 4 wordt de 3 openbaar als het concrete en manifeste, hetgeen volledig strookt met de tetraëder (vier driehoeken).
Het wezen van het getal 3 doordringt alle materie als geestelijke kracht. De kubus kan immers gevormd worden door twee tetraëders (in projectie). De kubus is het eenduidige symbool van de materie, want overal duikt het getal 4 in de materie op. Er zijn bijvoorbeeld 4 eiwitbasen die met haar varianten de bouwers zijn van al het levend organisme. Er zijn 4 aggregaten en in de kosmos vinden wij 4 windrichtingen. De mineralenwereld is bij uitstek de representant van de materie. Vele mineralen kristalliseren uit in een tetraëder, kubus, octaëder, icosaëder (onzuiver) of als dodecaëder.
Het basiselement van de kubus is heel treffend: AARDE.
Het vrouwelijk principe van de 4, als de kubus, stelt zich ten opzichte van het mannelijke principe van de 3 ontvankelijk op. De kubus is opgebouwd uit 6 viervlakken en de 4 haakt in deze vorm naar de 6 (6 is in het Latijn heel treffend sex). In het menselijk lichaam weerspiegelt het viervlak van de kubus het vierbladig stuitchakra, waarvan de voortplanting uitgaat.
Het vrouwelijk principe van de 4 is in staat nieuw leven voort te brengen, maar dit gaat altijd gepaard met lijden: de barensnood. Op geestelijk niveau zien we de vereniging tussen ziel en geest. Ook hier is sprake van een zeker lijden: zonder loutering geen bevrijding; zonder dood geen opstanding.
De tetraëder en de kubus vormen een nieuw lichaam: de octaëder.
Octaëder
Het derde platonische lichaam is de octaëder en deze kan het best omschreven worden als twee samengevoegde piramides. Deze vorm is, evenals de kubus, opgebouwd uit twee (geprojecteerde) tetraëders. Voorst vinden we hier ook een samenvoeging van het mannelijke en het vrouwelijke in respectievelijk de driehoek en het vierkant precies in het midden gelegen. Het vierkant is de plaats waar de twee piramides elkaar raken en daarop bevinden zich de driehoeken.
De octaëder heeft zes hoekpunten en door middel van de zes (sex in het Latijn) verenigen het mannelijke en vrouwelijke zich en een nieuw leven of een nieuw bewustzijn ontstaan. De nieuwe dimensie komt in de octaëder tot uitdrukking in de beide piramidepunten. Via de vier opgerichte lijnen gaan we omhoog naar de top van de piramide. Dit punt, de 5, geeft uitdrukking aan de in aanleg aanwezige nieuwe bewustzijnsstaat, de nieuwe zielestaat, die de mens zelf realiseert.
Of, anders gezegd: op het vierkant van bouw (het midden van de octaëder) wordt de trigonum igneum opgericht waardoor in de top van de piramide (als punt 5) uiteindelijk de binding met het oorspronkelijke rijk verwezenlijkt kan worden. Door de transfiguratie wordt het getal van de 5 verwerkelijkt. Dit komt in het vervolg nog ter sprake.
De octaëder kan vrij ronddraaien wanneer we hem bij de twee hoekpunten vasthouden en is mobiel en beweeglijk. Hij heeft als basiselement de LUCHT of het GAS.
Icosaëder
Het vierde lichaam in de reeks is de icosaëder en deze heeft het grootste aantal vlakken. Hij is namelijk opgebouwd uit 20 gelijkzijdige driehoeken en vormt in vergelijking met de voorgaande lichamen een bijzonderheid: er is hier sprake van weer een kwaliteitssprong die drievoudig is te noemen.
Ten eerste heeft deze vorm wat van zijn hoekigheid verloren en neigt een weinig naar de oorspronkelijke bolvorm. Ten tweede wordt hij niet, zoals bij de kubus en de octaëder, gevormd door twee tetraëders, maar door vier tetraëders. Het aantal tetraëders heeft zich dus gekwadrateerd. Ten derde worden we geconfronteerd met het veel zeggende getal 5. De icosaëder heeft 5 zijaanzichten, terwijl bij de tetraëder, octaëder en kubus respectievelijk 3 en 4 kanten te zien zijn.
Deze drievoudige kwaliteitssprong geeft belangrijke ontwikkelingen aan. Aan transfiguratie gaat transmutatie vooraf en dat is ook waar te nemen aan de regelmatige lichamen. Binnen de icosaëder is er namelijk sprake van frictie, want de vier tetraëders binnenin zijn niet geheel zuiver te noemen. Hoewel de driehoeken aan de buitenkant in harmonie zijn, liggen de geprojecteerde lengteassen in spanning met elkaar: er is te weinig ruimte, het is te nauw en het blijkt dat de grenzen bereikt zijn. Kortom, er is sprake van een spanningsveld binnen de icosaëder en de harmonie is verstoord. Bovendien werd gezegd dat het getal 4 de uiterste grens is van de stoffelijke natuur. Verdere ontwikkeling is altijd een herhaling.
Wanneer we nu de toestand van de icosaëder verbinden met de menselijke zieleontwikkeling, kunnen we dit spanningsveld ook waarnemen. Wanneer de mens in het diepste punt van de stof verkeert, bereikt hij ook de grens van zijn bestaan. Blijft de mens bij de oude situatie of doorbreekt hij zijn cirkelgang en gaat hij een nieuwe bewustzijnsstaat binnen?
Het getal 5, dat de zijkanten van de icosaëder laten zien, geeft aan dat er sprake kan zijn van een kwaliteitssprong. Welke van de twee naturen geeft de mens voorrang in zijn systeem? Dat er sprake is van een crisissituatie kunnen we ook weer aflezen aan de platonische lichamen. Er vond een samensmelting plaats tussen het mannelijke getal van de 3 van de tetraëder en het vrouwelijke getal 4 van de kubus. Dan ontstaat er na enige tijd een nieuwe fase, die van de crisis, de icosaëder met het getal 5.
Als we de getallen van de zijkanten van de tetraëder, de kubus en de icosaëder, de 3-4-5 bij elkaar optellen, krijgen we het getal 12, wat een uiterst belangrijk getal is! Dit getal houdt een bepaalde volheid in: de tijd is daar en het is nu of nooit. Durft men de 13de, de totale Nieuwe Bewustzijnsstaat te begroeten, of blijft men in de 12, in het oude en bekende staan. Het laatste beduidt weer een nieuwe cirkelgang in de stof!
De 5 vindt haar verhoging in het getal 12. Als voorbeeld nemen we de eerste wonderbaarlijke spijziging, een verhaal uit de Bijbel. Hier werden 5 broden vermeerderd om 5000 mensen te voeden en na de maaltijd bleken er 12 manden met brokken brood over te zijn. De 5 drukt zich in ieder deel van de 12 uit. Het meest sprekende voorbeeld is echter de dodecaëder met haar 12 regelmatige vijfhoeken en dit komt bij het volgende lichaam aan de orde.
De platonische lichamen vertonen op dit punt aangekomen nog een bijzonder feit. Telt men de vlakken van de tetraëder, de kubus, de octaëder en de icosaëder bij elkaar op, dan verkrijgt men: 4+6+8+20= 38. Dit getal strookt met het aantal jaren dat een verlamde aan het Bad van Bethesda doorbracht. Hij lag daar 38 jaar lang te wachten op iemand die hem in het water van het helende bad zou werpen wanneer daar een engel in afdaalde die genezing bood. Hier zien we een mens die de uiterste grens van zijn bestaan op aarde heeft bereikt en ten opzichte van het hogere kreupel ligt. Hij heeft genezing van node.
Voorts had het Bad van Bethesda 5 zuilengalerijen en dit getal wordt heel expliciet genoemd. Wel, aan de buitenkant van de icosaëder is in het aantal zijaanzichten de 5 zichtbaar. Alsof de verlossing wel aanwezig is, maar de mens, gefixeerd op zijn eigen problematiek, deze nog niet duidelijk kan waarnemen.
Wanneer de mens bij het bad van Bethesda de Christuskracht ontmoet, dan omspoelt het Levende Water hem van boven en van onderen. Dit cruciale moment laat ook de icosaëder zien door de twee tegen over elkaar gelegen pentagrammen in het binnenste. Zo zien we het waterprincipe bij de icosaëder.
Zij wordt gekoppeld aan het element WATER.
Dodecaëder
Het laatste regelmatige lichaam bestaat uit 12 vijfvlakken. Plato beschouwde de dodecaëder als iets unieks. Voor hem was zij het symbool van de Hemelmaterie. Het passende aggregaat is bij dit lichaam de onzichtbare ETHER.
In de school van Pythagoras was het ten strengste verboden tegen profanen over deze lichamen te spreken en met name over de dodecaëder. Wanneer dat toch gebeurde, werd dat met de dood bekocht, volgens neoplatonische geleerde Jamblichus van Chalkis (ca. 250 – 330 n.Chr.) omdat de dodecaëder geheimen bevat voor de toekomst van de mens, waar de profane mens niet op was voorbereid.
De dodecaëder, de twaalfvlakker, sluit volkomen aan bij de eindfase van de menselijke zieleontwikkeling. In het voorgaande werd geconstateerd dat de 12, het getal van de volheid, in afwachting is van de geheel nieuwe openbaring van de 13de. Daarenboven is het getal 5 prominent aanwezig. De dodecaëder kan niet alleen opgebouwd worden uit 5 tetraëders, maar hij heeft ook 12 vijfvlakken aan de buitenzijde. Lagen bij de icosaëder de vier tetraëders nog bekneld (die de menselijke crisissituatie weerspiegelen), in de dodecaëder is geen sprake van frictie.
Bij de dodecaëder is de crisis overwonnen en de 5 is naar buiten getreden en voor ieder zichtbaar. Dit lichaam geeft de schone en zuivere dimensie weer van de vijfhoek, het pentagram. De andere lichamen dragen immers drie- en vierhoeken. We kunnen dus stellen dat er opnieuw een kwaliteitssprong heeft plaatsgevonden van fundamentele aard.
Het getal 5 correspondeert met het vijfde voertuig van de mens. Wanneer de roos-des-harten begint te bloeien komt de Manas, de denkende ‘godenzoon’ tot ontwikkeling.
De dodecaëder neigt qua lichaam sterk naar de bolvorm van de oorspronkelijke vadernatuur. Hij is het minst hoekig, in tegenstelling tot de tetraëder, de kubus en minder bij de icosaëder die de voorloper van de dodecaëder is. Bij de dodecaëder is de hoekigheid totaal afgestompt en nadert de bolvorm het sterkst.
Getal 50
De ontwikkelingsgang van de spirituele mens in de stofwereld loopt, gezien het voorgaande, langs de eerste vier platonische lichamen, die hun oorsprong hebben in de oorspronkelijke natuur. Daar leeft de mens als Adam Kadmon, in de Hof van Eden.
Bij de octaëder is de 5 subtiel aanwezig in de boven- en benedenhoekpunten. Bij de icosaëder zijn deze hoekpunten als het ware ingedaald en getransformeerd tot twee tegenover elkaar liggende vijfvlakken of pentagrammen in de vorm zelf. De 5 komt echter volledig tot uitdrukking bij de dodecaëder.
Wanneer de mens zijn hart opent voor het Levende Water, stromen de helende Lichtkrachten zijn wezen in. Terstond is hij bij machte los te breken uit zijn verlamming. Hij laat de begrenzingen van de fysieke wereld achter zich en treedt een nieuwe bewustzijnstoestand binnen. Bij de dodecaëder wordt deze toestand uitgebeeld door de fundamentele kwaliteitssprong, de 5, die we duidelijk aan de buitenkant kunnen ontwaren.
Het pad van de mens loopt via de Hof van Eden, de tuin der goden, via zijn gang door de stof naar het hemelse Jeruzalem, een stad dus. Voorheen leefde de mens in eenheid met de goddelijke natuur, maar was hij onbewust. Na zijn verblijf in de fysieke wereld gaat hij nu terug naar het oorspronkelijke bewustzijnsveld; hij is nu bewust geworden en een autonome entiteit, die het goddelijke openbaart.
Het element van de dodecaëder is de niet zichtbare ETHER.
De bolvorm is in dit verband de representant van de Hof van Eden. De mens slijpt zijn hoekige, ruwe steen tot een flonkerende Edelsteen, de dodecaëder. Deze vorm is de representant van het Graaljuweel, het Nieuwe Jeruzalem.
De mens is de stoffelijke natuur, verbeeld door de 38 vlakken van de tetraëder, kubus, octaëder en icosaëder, door loutering ontstegen. Het beeld van de 12 vlakken van de dodecaëder wordt dan bij de 38 vlakken gevoegd. 38+12=50, het mysterieuze getal, de 7×7 stadia, plus 1.
Het getal 49 geeft in de joodse theosofie aan dat de mens zijn taak op de wereld vervuld heeft. Nu is de mens bevrijd en deze verlossing wordt verbeeld door de 50, dat is de 8ste dag, de dag van de uitstorting van de heilige geest, het pinksterfeest. De mens heeft zijn ruwe, hoekige steen geslepen tot de hemelse dodecaëder, die hij als flonkerende diamant binnendraagt in de hemelse stad.
Bronnen
Rijckenborgh, J. van, De Egyptische Oergnosis en haar roep in het eeuwige nu
Rijckenborgh, J. van, De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis
Weinreb, F., Letters van Het leven
Stelzner, M., Die Weltformel der Unsterblichkeit