De Golem – Deel 1 – Het Verleden

Wat is het gemeenschappelijke tussen de Golem, Prometheus en de Lemurische mens? Het lijkt erop dat we een innerlijke streven hebben om onze Schepper te imiteren

De Golem – Deel 1 – Het Verleden

Er is een zeer oud thema dat de mensheid begeleidt bij haar reis door de aardse dreven. Uiterlijk gezien duikt dit idee steeds in nieuwe vormen op, maar bij nadere beschouwing zien we dat de essentie immer hetzelfde blijft.

De Golem is een figuur uit een Joodse legende. Hij werd door een rabbi uit klei geboetseerd en vervolgens tot leven gewekt. Wij westerlingen zijn misschien meer vertrouwd geraakt met dit thema via een roman van Mary Shelley, getiteld: ‘Frankenstein; or, The Modern Prometheus’. Of – en dat is meer waarschijnlijk – door de bewerkingen en verfilmingen die daaruit zijn voortgevloeid.

Dat we hier werkelijk met een heel oud thema te maken hebben, gaan we begrijpen als we teruggaan naar het oude continent Lemurië of Mu. Esoterici denken dat het enorme Lemurische werelddeel ongeveer 850.000 jaar geleden in de golven verzonk, en dat Australië, Madegaskar en het Paaseiland overblijfselen zijn die niet door het water zijn verzwolgen.

In een artikel dat handelt over Australië[1], schrijft Jan van Rijckenborgh:

De uitermate primitieve en grove dierlijke persoonlijkheid van de Lemuriërs werd doordrongen door hun nog voor 90 procent in het oorspronkelijke veld existerende monaden of hemelse wezens. Een deel van de oorspronkelijke mensheid was in die dagen nog op weg naar de volkomen indaling in de stofwereld, de involutie. De hemelse mens was nog niet ontslapen; Prometheus was nog niet volkomen geboeid. Wel had dit deel van de mensheid – buiten de goddelijke leiding om – al een primitieve, grove, wanstaltige persoonlijkheid gecreëerd, zonder ook maar enige eigen intelligentie.

Deze dierlijke creatie was als een golem, als een robot, een levende automaat van vlees, been en spieren, volkomen reagerend op zijn halfgoddelijke schepper. Deze robot was een onvermoeibaar instrument van zijn halfgoddelijke schepper – een speeltuig van de godmens in neergang, een werktuig met behulp waarvan deze de grove materie van de dialectiek kon hanteren. En zo voerde deze dierlijke slaaf, voor zover de grove materie hem daartoe in staat stelde, de wonderlijke en bizarre ideeën en opdrachten uit van zijn eigen monade. Hij bouwde enorme steden met wonderlijke vormen en houwde uit lavasteen grote standbeelden die de monaden moesten voorstellen.

We zien dus dat in die dagen een deel van de mensheid bezig was met een neergang in de stof: de Lemuriër als dubbelwezen was het resultaat van deze involutie. We kunnen ons afvragen: waarom deden ze dat, waarom kozen ze voor dat pad? Het is inderdaad de hamvraag. Wel, wij als mensen lijken een innerlijke drang te bezitten tot het nabootsen van onze Schepper. Volgens onze hemelse afkomst zijn we scheppers, zijn we goden. Maar nu is de tweede vraag: hoe gaan we dit goddelijke vermogen realiseren? Lemurië toont ons het verkeerde idee, het is de droom van de hemel op aarde.

De realiteit bleek volledig anders te zijn. Want wat gebeurde er? Het hemelse wezen creëerde een voertuig, een stoffelijke persoonlijkheid, en ging ervan uit dat zijn schepping zich zou ontwikkelen tot een nieuwe goddelijke mens, waarin hij kon wonen en zijn. Het is een begrijpelijke maar gevaarlijke ontwikkeling, want de monade moet het bewijs van zijn goddelijkheid niet leveren in de stoffelijke wereld. Hij koos dus een pad dat niet voor hem bedoeld was. Zijn stoffelijke schepping, die één was met de materie en dus beheerst werd door de wetten van de materie, ging hem overheersen. De geestmens werd gevangen in een huis van vlees en kon zich niet meer openbaren. Hij stolde in zijn eigen schepping en werd een ‘beeld met dode ogen’.

De beelden op Paaseiland getuigen dus wel van een wrange ironie. De geestmens, de monade, liet zich uitbeelden in de materie door zijn Lemurische robot van vlees. Hij begreep echter niet dat hij zijn eigen toekomst als een stenen testament liet optekenen. Hij besefte niet dat hij op een dag zou zijn als zijn standbeeld: gestold en niet instaat tot enige activiteit. En nu staan die beelden daar; op een klein eilandje dat nog niet door de zee overspoeld is. Hopeloos staren ze in de verte over het water, uitkijkend naar iemand die ze zal komen redden uit hun doem.

De mysterieuze beelden op het Paaseiland spreken tot onze verbeelding en ons onderbewustzijn. Ze zijn ook onderwerp geweest van historische en wetenschappelijke theorieën. Volgens een legende van de lokale bewoners echter, zijn die kolossale beelden daar ooit zelf aan komen lopen. Vanuit geestelijk oogpunt gezien bevat die legende wel een kern van waarheid. Want, was het niet de hemelse lichtmens zelf, die begon te experimenteren in het stoffelijke levensveld? Door een verwrongen levensvisie daalde hij uit vrije wil af in de materie.

Het is opmerkelijk, dat zowel in het citaat van Jan van Rijckenborgh als in de titel van de roman van Mary Shelley, een verwijzing naar Prometheus is opgenomen. Prometheus is een figuur uit de Griekse mythologie; zijn naam betekent ‘Hij die vooruitdenkt’. Prometheus stal het vuur van de goden en gaf het aan de mensen, omdat hij vond dat bij de schepping de mensen te karig bedeeld waren. Als straf voor zijn rebellie ketende Zeus hem aan de rotsen, waar overdag een adelaar zijn lever uitpikte, die dan ’s nachts weer aangroeide. Uiteindelijk werd Prometheus bevrijd door Herakles, die de adelaar doodde.

In mythen zitten soms universele geestelijke waarheden verborgen. We zagen dat in het Lemurische tijdperk de goddelijke mens, de vurige geest-ziel, bezig was op experimentele wijze in te dalen in een stoffelijke creatie. De manas nam zichzelf dus weg uit de goddelijke wereld, en implanteerde zich in een stoffelijk wezen. Het resultaat? Hij werd geketend aan de rotsen, aan de materie, en daar lijdt hij, daar wordt het laatste restje van zijn goddelijke vuur aangevreten door de redeloze hartstochten van de natuur. Het is niet moeilijk om te begrijpen dat wijzelf (de geketende Prometheus) het resultaat zijn van deze ontwikkeling. Prometheus is aan ons vastgeklonken in de diepte van ons wezen, het is onze ware identiteit.

Er zijn bepaalde parallellen te trekken tussen Lucifer en Prometheus: beide zijn rebels en experimenteel bezig. Beide zijn dragers van licht, maar hun geestvuur gaat ten onder in een poging een aards koninkrijk te stichten. We zien dus dat de thema’s identiteit en imitatie een grote rol spelen in onze ontwikkeling. Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Wat is mijn bestemming? Wat is het juiste pad voor mij?

Als iemand je vraagt: “Wie ben je?” Wat voor antwoord zou je dan geven?

In het tweede deel van ‘De Golem’ zullen we onderzoeken of ons huidige bestaan aanwijzingen geeft voor het beantwoorden van deze existentiële vragen.

Naar deel 2


[1] Pentagram 2008-4

 


Print Friendly, PDF & Email

Deel dit artikel

Artikel informatie

Datum: februari 28, 2019
Auteur: Niels van Saane (Bulgaria)
Foto: Marion Pellikaan

Featured image: