De Angelieke Dialoog – Deel 1

Een naamloze engel ging na afloop van de Grote en Generieke Repetitie van het Eeuwige Engelenkoor in dialoog met een sterveling. Het thema: de coronacrisis.

De Angelieke Dialoog – Deel 1

 

Sterveling: Ik ben naar u toegekomen omdat ik verontrust ben geworden na het lezen van een stuk over hoe de duivel lacht in zijn vuistje.

Engel: Ja, dat heb ik ook gelezen. Beter gezegd: ik heb meegeluisterd naar zijn toespraak. Er blijft voor mij nu eenmaal niets verborgen.

S: Allereerst: dank u dat u met mij deze dialoog wilt aangaan.

E: Als ik u of wie dan ook daarmee van dienst kan zijn: volgaarne!

S: De duivel koos voor de monoloog.

E: Precies zoals we van hem gewend zijn, heel typerend; hij kan ook niet anders. De engelenschare kiest immer voor de dialoog. Wij kijken naar de grote, klassieke voorbeelden: van Hermes met Tat, van Plato met Socrates. Centraal daarin staat altijd de vraag naar wijsheid. Wat is uw vraag?

S: Er is een diepe crisis gaande in de wereld, zoals u weet. Veroorzaakt door een pandemie, een nieuw virus. Wat is de reden dat deze crisis ons nu treft?

E: Kan er een reden voor zijn? Er wordt gezocht naar oorzaken, maar dat is niet hetzelfde. Vroeger, in de middeleeuwen en nog verder terug tot de prehistorie, werden crises in de gezondheid zoals de Zwarte Dood toegeschreven aan hogere machten. Nee, niet de duivel kreeg de schuld. Het was God die de mensheid strafte. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog die door mensen was veroorzaakt, liet God zien dat hij nog ergere dingen kon brengen.

S: Dat geloofde men toen. Nu niet meer.

E: Terecht. Want het beeld van de straffende God is een menselijke uitvinding, een waanbeeld. Nu weten de meeste mensen beter, zelfs in orthodoxe kringen hoor je nu niet dat verhaal. Wel waren de volken door de wereldoorlog gedemoraliseerd, vooral de jongvolwassenen, de mannen die in de loopgraven hadden gevochten. Iemand heeft die oorlog wel eens apocalyptisch genoemd, voor de legers die jarenlang tegen elkaar moesten vechten en maar niet konden winnen was dat zeker zo. Uiteindelijk was het een zinloze slachting, bedacht en uitgezet door volstrekt gewetenloze heersers, politici en legeraanvoerders. Zoals de Duitsers geloofden: een frischer, fröhlicher Krieg, en de Engelsen leefden in de waan van the war that would end all wars.  Maar ik dwaal af.

S: De duivel lacht nu in zijn vuistje, zei hij. Niet eens zozeer om de ellende van ziekte en dood, maar meer om andere gevolgen van de pandemie. Elk jaar worden mensen ziek van de griep of gaan er aan dood, veel meer mensen sterven jaarlijks aan andere kwalen. Maar nog nooit werden wereldwijd samenlevingen op slot gezet, met alle nevenschade van dien.

E: Ja, dat ziet iedereen. Het gebeurde niet tijdens de Spaanse griep die veel erger, dodelijker was dan corona; dat had toen niet gekund. Ook in 1918 heerste grote angst, maar nu lijkt men daarvoor besmettelijker te zijn. Kijk, een deel van de mensheid, met name in Europa en Amerika, is de laatste vijftig, zeventig jaar enorm verwend geraakt. Het ging met het merendeel in die streken eigenlijk steeds beter in bepaalde opzichten, uiteraard niet alle. Natuurlijk waren er eerder ook crises, maar die troffen niet iedereen. Zelfs nu niet; een kleine groep kwetsbaren is ziek, erg ziek geworden of overleden. Toch, de meerderheid die niet ziek wordt, heeft mede onder de gezondheidscrisis te lijden. Vrijheden zijn afgenomen, lichamelijk contact met vrienden ontzegd, de geneugten van een avond in een volle zaal muziekliefhebbers, het avondje uit eten, met elkaar sporten – allemaal verbannen zaken. Velen moeten hun collega’s van het werk missen, studenten hun docenten en medestudenten, communicatie is afstandelijk geworden, via een scherm. Maar tegelijkertijd, als je kijkt naar de verschillen tussen degene die werkeloos zijn geworden, qua inkomen erop achteruit gaan, die vereenzamen of die hun zorg zien uitgesteld, tegenover vele anderen die niet hun baan, niet hun welvaart verliezen, dan snijdt de tweedeling die al bestond nu nog scherpere, diepere kloven in de samenleving. En dan heb ik ’t alleen maar over de rijke landen.

S: Waar ik mij ook zorgen over maak is de tweespalt die nu is ontstaan, tussen de groep die uit veiligheid en angst, volgzaam zich met het officiële landsbeleid conformeert, die de restricties in acht neemt, en de groep die er lak aan heeft, die zich verzet. Toenemende polarisatie dus. De duivel vindt het allemaal prima.

E: Hij moet wel: hij leeft ervan, hij groeit erdoor. Maar je kunt het hele gebeuren ook zo zien: de bevolking is opeens onvrijwillig in een toestand terechtgekomen waarin van iedereen offers worden gevraagd. Nieuw is dat niet. Denk weer aan vroeger, aan wat we beschouwen als primitieve tijden. Als er toen rampen plaatsvonden of er grote bedreigingen waren, dan stonden de opperpriesters, de sjamanen op die pretendeerden de crisis op te kunnen lossen, het gevaar af te wenden. Maar, niet om niet; hun crisismanagement, zou je nu zeggen, werkte alleen als er door het volk offers werden gebracht. Dierenoffers, mensenoffers zelfs. Daarmee werden de goden en natuurmachten vermurwd, geraakten ze weer welgezind.

S: Niet iedereen wil nu offers brengen, door bijvoorbeeld in quarantaine te gaan of niet meer te knuffelen. Die mensen snappen al die maatregelen niet, en nog minder waarom ze beboet worden als ze die overtreden. Daar staan weer anderen tegenover die dan boos worden vanwege het ontbreken van solidariteit, die roepen: als je geen afstand houdt of je handen niet wast, heb je schuld aan ziekte en dood. Nog meer tweespalt.

E: Waar de duivel zich mee verkneukelt, is de angst die dit coronaspektakel teweegbrengt, en bij velen een bewustzijnsvernauwing veroorzaakt. Zo ging het altijd; u kent natuurlijk het aloude cliché over angst als slechte raadgever. Je immuunsysteem lijdt eronder, je steekt ermee tevens je omgeving aan. Weet u wat nou zo grappig is: steeds meer mensen, zo lijkt het, geloven weer in de duivel. Die hebben het over satanisten die een soort wereldregering zouden leiden. Die duivel met z’n toespraak was wel erg doorzichtig bezig, net als het geloof in die vermeende duivelaanbidders met hun kinderoffers. Mensen kennen de geschiedenis niet of zijn domweg vergeetachtig. De mensen die door de duivel bezeten zijn, lijken niet op de karikaturen uit de films over duiveluitdrijving, nee, de echte duivelse types zijn primair verleiders, misleiders. Ze doen zich voor als dienstbare helpers, als vredestichters, filantropen of altruïsten, liefst met een spiritueel aura. Vroeg of laat blijkt dat dát de grote verleiders, de perfide duivels zijn. Voor hen zou je in elk geval erg voorzichtig moeten zijn. Bang voor de duivel zelf moet je niet zijn, dan geef je hem wat hij vraagt. Dan verkoop je jouw eigen ziel.

S: Dan vraag je je af: bestaat de duivel wel?

E: Goeie vraag. Er zijn verschillende antwoorden op te geven. Aan de ene kant heb je de bekende personificaties, de karikaturen. Als ‘God de vader’ die ouwe man met een lange witte baard hoog in de hemel is, dan is de duivel een vieze ouwe bok met een afzichtelijk gelaat, verblijvend in een hellevuur diep onder de aarde. Maar dan moet je je afvragen: heeft onze vader louter het beste met ons voor, ook als die de mensheid straft en geselt met plagen? Op een plek waar zich een van de ergste dieptepunten van de wereldgeschiedenis afspeelde, het concentratiekamp van de nazi’s, vroegen sommige slachtoffers zich naderhand hardop af: waar was God? Hij had ons verlaten in de diepste ellende, ik riep hem aan, smeekte om zijn hulp die niet kwam. Voor degene die toen van hun geloof afvielen gold de definitie God = liefde niet langer. Andersom: heeft de duivel louter het slechtste met ons voor? Daar is ook geen afdoend antwoord op. Er zijn er die zich afvragen waarom de tegenstrever, de gevallen engel Satanael, überhaupt bestaat. Kan het niet zijn dat Satan dienst doet als weerstand die ons sterker en bewuster zou kunnen of moeten maken?

S: U bedoelt te zeggen: elke vraag roept een nieuwe op.

E: Ja maar, pas op! Zoiets kan ontaarden in een eindeloos spelletje. Maar dit zijn de meest wezenlijke vragen, waarop iedereen zelf een antwoord dient te geven. Ik vraag u: bestaan er wel engelen?

S: Ik heb nu met eentje contact, ik voer ermee een dialoog.

E: Hoe weet u zeker dat ik niet de ‘engel van het westelijk venster’ ben, die John Dee op het spoor zette van het stichten van een aards imperium, het Britse. Net zoals de veroveringen van Columbus en het onderwerpen van inboorlingen de zegen van de kerk hadden.

S: Ah! Ik weet waarover u het hebt, ik heb het boek met die titel van Gustav Meyrink gelezen.

E: Dus u zou moeten vragen, nee eisen, mij te identificeren.

 

Wordt vervolgd in deel 2

Print Friendly, PDF & Email

Deel dit artikel

Artikel informatie

Datum: maart 22, 2021
Auteur: Frans Smit (Netherlands)
Foto: Unsplash CCO

Featured image: