De spirituele ontwikkeling van de Keltische volksziel – Deel 9
(Naar deel 8)
Mensen uit de oude culturen maken geen onderscheid tussen wat zij zelf beleven en het leven in de natuur: zij beleven zichzelf in de natuur. Zij leefden mee in de werkingen van de natuur met haar opbloeien en verval als openbaringen van de machtige, scheppende goden. Zij hadden zeer veel respect voor deze krachten en vertoonden de behoefte deze natuurverschijnselen te vereren. Degenen die deze verering leidden, waren de ingewijden, de priesters, die voor deze gelegenheden waren geschoold.
De Ierse, Schotse en Engelse gebieden kenden een oerbevoking die in de eerste na-Atlantische culturen is ontstaan. In de derde na-Atlantische periode, de cultuur van de Egyptische-Chaldeeuwse, krijgen zij meer bekendheid en wordt deze cultuur het ‘megalithen-volk’ (het volk van de grote stenen) genoemd.
De menhir is het symbool van de mens die zijn streven omhoog richt. De plaats waarop de menhir staat, is de plek waar een offer aan de goden gebracht wordt en waar de godheid het in ontvangst neemt. Deze hoge stenen zuilen, menhirs, werden ook wereldzuilen genoemd, als ware die de drager van het heelal.
De Germanen bijvoorbeeld vereerden hoog opgerichte houten palen en zij noemden zo’n paal een Irminzuil, wat ook wereldzuil betekent. Op dergelijke heilige plaatsen
traden priesters of priesteressen in verbinding met de goden en ontstaken offervuren.
Overal ter wereld kent men aardse markeringen die plaatsen aanduiden met de gemeenschappelijke factor van godsverering en overal drukken zij ‘de innerlijke weg’ uit.
In Egypte bijvoorbeeld ging men het duistere, allerheiligste van de tempel binnen en in Ierland betraden de priesters de dolmen of cromlechs om ook in de donkerte de geestelijke werking van de zon te kunnen waarnemen. Er waren echter ook verschillen.
De Egyptische tempel had een mensenmaat; de gang naar binnen was als het ware een beleving van de eigen incarnatie binnen in het lichaam. De duisternis van de dolmen voerden de priesters juist naar buiten, naar de elementen van de kosmos. De druïde trad in de duistere ruimte die het zonlicht buiten gesloten hield. In deze donkerte nam de druïde de verborgen krachten van het zonlicht waar en ervoer dit ‘zonlicht’ sterker als het licht buiten de dolmen.
Er is echter nog een groot verschil: de Egyptische bouwwerken hadden een gigantisch formaat en werden verbonden met de hoogste kunstuitdrukking, terwijl de Hibernische steenhopen kleiner en uiterst primitief waren.
Daarnaast waren er in Hibernia (Ierland) en West-Europa vele steencirkels die voor astronomische waarnemingen dienden. De allergrootste en bekendste is ongetwijfeld Stonehenge in Zuid-Engeland. Stonehenge is opgebouwd met stenen die 10 tot 30 ton wegen en die van een afstand van 800 kilometer komen. Het is een groot mysterie hoe deze steenformaties in vroeger tijden gebouwd zijn! Zeker wanneer men de verschillende overleveringen serieus neemt die over de bouw van een steencirkel in één nacht spreken …
Volgens Steiner beschikten de nakomelingen van de Atlantische volkeren nog over een zekere natuurmagie die kennelijk ook gebruikt werd voor de bouw van deze plaatsen.
Zo plaatsten de ingewijden menhirs (men=steen, hir=weg) op punten waar de mens zich kon verbinden met wat boven hem bevond: de kosmos en traden zij in contact met de goden.
Velen denken tegenwoordig dat de menhirs, dolmens en cromlechs slechts plaatsen zijn waar de doden begraven liggen, maar dit is een eenzijdige uitleg. Natuurlijk werden de overledenen daar vaak begraven, maar de gestorvenen droegen juist bij aan het feit een toenadering te ontwikkelen met de geestelijke wereld.
De megalithische bouwwerken zijn veelal versierd met verschillende motieven. Het hoofdmotief van deze gegraveerde symbolen is de zon. Zij werd uitgebeeld als een cirkel met een punt in het midden, zoals dat tegenwoordig ook in de astrologische symboliek als zon wordt aangeduid.
Hier verschillende uitbeeldingen van het zonnemotief.
Zonnemotief
De zonnesymboliek vinden we overal terug in Europa tot in Egypte. Daar was de hiëroglief voor de zonnegod Ra ook een cirkel met een middelpunt.
Andere gegraveerde symbolen zijn het kam-, het zigzag-, de ladder- en het schaalmotief.
De schaal kan men zien als een ontvangend symbool en staat voor een mens die de bereidheid heeft zijn ziel tot een opvangende bokaal te maken. Het is het vermogen om datgene wat wordt geopenbaard te mogen opnemen.
Op de centrale steen in de tumulus van Slieve (Ierland) ziet men het schaalmotief heel toepasselijk onderaan om al wat boven haar ligt te kunnen ontvangen.
Laddermotief
Schaalmotief
De centrale steen in de tumulus van Slieve, Ierland
Hier zien we de verschillende symbolen van ladder, zon, kam en het schaalmotief onderaan als ontvangend symbool.
Voorts hadden bij de Kelten bepaalde plaatsen in de natuur een cultus status.
Bergen, grotten, stromend water, bronnen, open plaatsen in het bos en bepaalde bomen hadden een heilige status en hier werden de goden vereerd.
De linde en vooral de eik waren boomheiligdommen. De eik nam de belangrijkste plaats in en haar maretak werden magische krachten toebedeeld . De maretak was belangrijk en werkte zelfs genezend bij vergif.
De druïde bepaalde op helderziende wijze buiten het dorp waar een heilige plaats lag waar men de goden kon beleven. Deze plaatsen lagen meestal op een kruispunt van lijnen waar aarde-energie getransporteerd werd. (Deze lijnen zijn te vergelijken met de meridiaan banen van het menselijk lichaam.)
Ten slotte nog iets over de geheimenissen van de spiraal. In verschillende perioden in de geschiedenis is de spiraal een belangrijk symbool geweest.
Zo is bijvoorbeeld het Purgatorium van Dante, de louteringsweg in het dodenrijk, een spiraalvormige berg en hebben Etruskische koningsgraven vaak de vorm van slakkenhuizen of spiraalheuvels. De bewogen vorm van de spiraal is dynamisch en vergeleken met de cirkel is zij lang niet zo statisch. Zij verbindt datgene wat buiten aan de periferie ligt met het centrum en omgekeerd.
De Griekse mytische Daedalus beeldde de spiraal aan de poort van het heiligdom in Kreta als labyrinth uit. Aeneas kwam daarheen om zijn reis naar de onderwereld te aanvaarden.
Van Daedalus wordt gezegd dat hij de grondlegger is van de spiraaldans (Ilias XVIII) en van de Delische dans is bekend dat de linksdraaiende richting van de spiraal de weg van de dood was en de rechtsdraaiende richting gold als de weg van de geboorte.
De spiraalbeweging drukt de dynamiek van de polariteit uit, zij is het beeld van leven en dood, van ontstaan en vergaan en op die wijze duidt zij op de drempel tussen ruimte en de afwezigheid van ruimte, tussen tijd en eeuwigheid en tussen het fysieke en de geestelijke wereld.
Er waren natuurlijk ook andere wegen die het naderen tot de geestelijke wereld bewerkstelligden, zoals trance, extase en visioen. Ook magisch-rituele teksten en sacrale dansen droegen daartoe bij. Bij de sacrale dansen verbeeldde men dansend het ritme van leven en dood, van incarnatie en excarnatie.
Ook heden ten dag worden er nog spiraaldansen uitgevoerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Soefi’s met hun derwisj dansen in zeer wijde rokken, die net zo lang doorgaan met draaien tot dat de dansers in trance raken.
Ten slotte is in het westen het dansen rond de meiboom nog op sommige plaatsen gebruikelijk, maar dit heeft meer met het leven en de vruchtbaarheid te maken dan met de dood. In antroposofische kringen is dit dansen rond de meiboom in het voorjaar nog een traditie.
(Wordt vervolgd in deel 10)
Sources:
[1] Jakob Streit, Sonne und Kreuz [Zon en kruis], Freies Geistesleben, Stuttgart 1977
[2] Homerus, De Illias, ca 800 v.Chr.