De spirituele ontwikkeling van de Keltische volksziel – Deel 8
(Naar deel 7)
De ingewijden van de Kelten noemden de Christus Righ nan Dul, Koning der Elementen. Zij wisten dat alles in de natuur gecorrumpeerd is, met andere woorden: alles wat natuurlijk is, de planten, dieren en de mens is op een lager plan komen te liggen. Voorheen kon de plant uit zichzelf een nieuwe plant voortbrengen, terwijl zij nu de bevruchting nodig heeft.
De druïden, als geestelijke leiders van de oude Kelten die ver voor Christus in grote delen van West-Europa leefden, waren de astronomen van die tijd.
Het hart van de druïdische cultuur was de zon in samenhang met de maan en de twaalfvoudige zodiakale structuur. De zon was het centrale gegeven van de oude Kelt en de druïden wisten dat haar invloed met dat van de gehele kosmos zijn invloed uitoefende op de mens.
De werkingen van zon, maan en de planeten staan in verband met expansie en contractie. Dus met inkrimping en uitzetting en deze macrokosmische ritmes herhalen zich in de microkosmos van de mens.
De ziel van de mens wordt immers bij zijn geboorte verdicht in de stoffelijke wereld en krimpt als het ware ineen. Bij de dood wordt zijn ziel weer vrijgelaten en over de hemelse ruimten uitgedijd en zet dan op die wijze weer uit. Hetzelfde gebeurt bij de mens in zijn slaap. Wanneer hij slaapt, is zijn ziel wakker en beleeft op intensieve wijze een heel andere wereld dan wanneer hij wakker is en weer terugkeert, weer ‘terug krimpt’ in zijn lichaam.
‘De Zon bij middennacht zien’ is dan ook een uitdrukking van de ‘geestelijke’ krachten van de zon ervaren, of met andere woorden ‘de zon achter de zon’ zien.
Deze wijsheid was volkomen bekend bij de Egyptisch farao Akhnaton of Amenothep IV. Hij wist dat de atavistische helderziendheid zou gaan verdwijnen en onder zijn regering vond de overgang plaats van de verering van de ‘geestelijk zon’ naar de aanbidding van de ‘stoffelijke zon’ als schenker van het leven. Hij veranderde de eredienst die gewijd was aan Amon-Ra, naar de god Aton.
Het is belangwekkend dat deze zonnewijsheid in het westen duizend jaar later pas verdween en daardoor kon de druïdische, oude helderziende kennis tot in de vroeg- christelijke tijden behouden blijven.
De zon was voor de druïden dus een centraal gegeven.
In de Hibernische mysteriën werden de leerlingen van de druïden voor twee beelden, die de zon en de maan voorstelden, geplaatst.
Alleen gelaten in het duister, stegen de leerlingen afwisselend boven zichzelf uit en werden daarna weer samengedrukt. Met andere woorden: hun bewustzijn breidde zich over de gehele kosmos uit zoals in de slaap en kromp weer in het eigen stoffelijke lichaam ineen zoals bij het wakker worden. Hier ook de werkingen van expansie en contractie. Bij deze ervaring voelden de leerlingen dat hun eigen persoonlijkheid minder werd, ja zo goed als verdween. Deze ervaring was zeer belangrijk en kon een inwijding teweeg brengen!
De druïdische mysteriën hadden met de Egyptische mysteriën een overeenkomst: het universele principe van de twaalf zodiakale sterrenbeelden die de mens op alle niveaus beïnvloedde.
Met het principe van de twaalf is iets eigenaardigs aan de hand: zij houdt een volheid in, een volheid die naar iets nieuws verlangt. In veel verhalen en sprookjes kunnen we lezen over twaalf broers of twaalf zwanen die allemaal naar een nieuwe beleving verlangen of waar iets nieuws mee gaat gebeuren.
De twaalf is het archetype waarop het Nieuwe Jeruzalem gebouwd dient te worden.
Het is het verlangen en het zoeken naar iets totaal nieuws, dat zich manifesteert als een dertiende kracht, het Christuslicht.
Als mensheid dienen wij als groep de eenheid van de twaalf te vormen opdat de dertiende, de Christus, zich in ons midden kan openbaren.
Het is de hermetische wet van ‘zo boven, zo beneden.’ Zoals de zon zich te midden van de twaalf planeten bevindt, zo worden de leerlingen van de groep van twaalf boven hun zelf uitgetild door de dertiende kracht die het Christuslicht is.
De mens was in principe, in de paradijsstaat, onsterfelijk, maar draagt nu de dood met zich mee. En hoe komt dat, zou men kunnen vragen. Hier moeten we de schuld bij de mens zoeken; hij kon immers geen weerstand bieden aan de Luciferische verzoeking. De mens heeft met zijn val de hele natuur met zich meegetrokken naar een lager gelegen plan.
Nu wordt er verhaald dat de ingewijden in Ierland nog een afdruk konden zien van het paradijs van vóór de zondenval, van een toestand waarin de natuur op een ander vlak existeerde. Als een panorama daalde dit beeld in de zielen van de ingewijden neer. De druïden ervoeren bij dit beeld een diepe smart en men vermoedt dat dit beleven een van de belangrijkste problemen is van de Hibernische mysteriën.
Men beleefde deze val niet alleen van uit een menselijk principe, maar ervoer duizenden jaren lang de oersmart der goden over de val van de mens en haar wereld.
Door de geologische samenstelling van de aarde beleefde de mens deze val vele malen intensiever.
De hibernische druïden wachtten met smart op de verlossing en naar de komst van Righ nan Dul, Koning der Elementen. Hij alleen was in staat de gevolgen van deze val een opwaartse wending te geven.
De volksgeest van de Kelten was sterk verbonden met de kosmische Christuskrachten die werkzaam werden.
Hier volgt een oud Iers gedicht waarin Christus de in de wereld stralende Logos is die de duisternis verlicht:
In de tijd voordat Gods Zoon kwam,
was de aarde een zwart moeras,
zonder sterren, zonder zon, zonder maan,
zonder lichaam, zonder hart, zonder vorm.
De vlakten en de heuvels werd licht,
de grote groene zee werd licht,
de hele aarde begon te stralen,
toen Gods Zoon op de aarde kwam.
Wanneer men het intensieve verlangen naar de Christus begrijpt, kan men de diepgang van het christendom van de Kelten in Ierland vatten en wat men daar te verdedigen had.
De komst van Christus bracht in het westen iets heel anders dan in het oosten. In het westen drong Hij door tot in de natuur, belevendigde haar en vulde haar met geest.
In het oosten werd Hij in een mens geboren, in Jezus van Nazareth. Bij zijn kruisiging schouwden de druïden in het westen hoe zijn levensgeest de hele natuur doordrong. De helderziende druïde kon na het mysterie van Golgotha Christus zien in de veranderingen van de natuur, in de wind, de golven, de lucht, het licht, de planten en in de stenen. Deze stroming ging vanuit het westen via Wales richting het oosten.
In het oosten, waar Christus had geleefd, was hij in de mensenharten en zielen getrokken. Deze impuls drong via Griekenland, Noord-Afrika, Italië en Spanje door naar het westen. De beide stromingen komen elkaar tegen.
De westelijke stroming droeg het etherische beeld van Christus, het is het beeld van de zonneheld die tegen de demonen strijdt. Dit beeld heeft op de westerse cultuur een grote invloed gehad en leefde in de zielen van de Kelten maar ook in de Saksen. In de oud Saksische evangelie van de ‘Heliand’ kunnen we lezen hoe Christus hier is uitgebeeld als een koning met dienaren. Op een bepaalde manier wordt hier het Keltische verhaal van koning Arthur met zijn twaalf ridders gespiegeld die de (eigen) demonen moeten overwinnen. Het is in iedere geval een bijzonder Keltisch gegeven: heer en dienaar horen bij elkaar evenals gebieder en volgeling. Het gaf vorm aan de georganiseerde, aristocratische structuur van de Keltische samenleving. Deze organisatie kon men tot in de kleinste stamverbanden terug zien.
De Kelten hoefden dus niet zogenaamd bekeerd te worden, men ervaarde de Christus helderziend in zijn systeem en dan heeft men geen uiterlijke overleveringen nodig, bovendien: zij hadden al eeuwen naar de Christus uitgezien!
In het volgende Keltische gedicht lezen we hoe het dooreen weven van elementen uit de natuur verbonden wordt met de geest. Dit vers is een typisch voorbeeld van Keltische christendom:
Zoals het was
Zoals het is
Zoals het lot in eeuwigheid zijn zal-
O Gij, Drievuldigheid der genade!
Met ebbe en met vloed.
O Gij, Drievuldigheid der genade!
Met ebbe en met vloed.
Wat de Keltische Ieren over Righ nan Dul en over het leven van Christus op aarde wisten, kan men op de volgende manier samenvatten: Christus is vanuit de zonnesfeer op aarde neergedaald, heeft zich in de dertigjarige Jezus ingelijfd en is na drie jaar aan het kruis gestorven. Daardoor is zijn Levensgeest over de aarde uitgestort en in de elementenwereld zichtbaar geworden.
Dit is het beeld dat de Ierse ingewijden tot de negende eeuw hebben kunnen waarnemen. Het hield verband met de verlossing in de natuur, terwijl de verlossing van de mens door Christus in de zielen als hoop leefde, die het mysterie van Golgotha van oost naar west droegen.
(Wordt vervolgd in deel 9)
Sources:
[1] Jakob Streit, Sonne und Kreuz [Zon en kruis], Freies Geistesleben, Stuttgart 1977
[2] Hans Gsänger, Irland. Insel des Abel. Die irischen Hochkreuze, Verlag Die Kommenden, 1969