Het poëtisch prentenboek De boom met het oor van Annet Schaap[1] gaat over een kleine jongen, die iets te vertellen heeft maar nergens een luisterend oor vindt. Een vogeltje raadt hem aan naar ‘de allerhoogste boom in het park’ te gaan. Die boom heeft een oor in zijn stam en niet zomaar een oor. Het is een oor dat echt luistert. Het kan het gras horen groeien, de wind horen ritselen en als het nog beter luistert, hoort het hoe zijn wortels in de grond boren, hoe ze groeien, geruisloos dieper en dieper. Een hele rij kevertjes, torren, muizen en duizendpoten staat al bij de boom om hun verhaal te vertellen als de jongen aankomt. Gewend aan de luidruchtigheid van de stad hoort hij niet de zachte stemmen, die opklinken uit de rouwstoet van de insecten. Zij vertellen van Trude, het overleden kevertje. Met zijn grote voeten bonkt hij over de dieren en het al dode kevertje heen. De dieren zijn verontwaardigd, vinden hem ‘een lomp, onhandig mensenkind’, en dan luistert hij naar wat zij hem, ‘die grote lummel’, te zeggen hebben. En dan mag hij toch zijn verhaal vertellen. De boom legt zijn oor te luisteren.
En wie zijn verhaal ertegen vertelt, voelt dat het gehoord wordt door de aarde, de lucht en de sterren. Het wordt verstaan door de diepte, de ruimte, de tijd.
Van gehoord worden, groeien we. Wie niet gehoord wordt, blijft klein, lezen we. Een luisterend oor vinden of zelf bieden is belangrijk. Waar vertel je je verhaal? Waar leg je je oor neer?
Het oor bestaat uit drie samenwerkende delen. De oorschelp, het buitenoor, dat de hele dag door geluiden opvangt. Het middenoor, dat de trillingen opvangt met het trommelvlies en de gehoorbeentjes. De trillingen worden doorgegeven aan het slakkenhuis, het derde deel, een opgerolde buis met vloeistof waar duizenden trilhaartjes zitten, het binnenoor. De gehoorzenuw brengt het geluid over naar de hersenen, waar het herkend en vertaald wordt in ‘horen’. De trillingen volgen de weg van buiten naar binnen. Ons oor ligt in de wereld. Soms zijn we één en al oor. Soms luisteren we met een half oor en gaat wat we horen het ene oor in, het andere uit. Maar er gebeurt meer dan alleen geluiden horen. De geluiden scheppen vervolgens ook beelden. Op lieflijke muziek dromen we bijvoorbeeld weg, zien we visioenen. Op oerritmen komen we in beweging. Tijdens een lezing dwalen we af. Het gehoorde roept nieuwe beelden in ons wakker. Wij kunnen ons oor ook bij een vriend, bij de ander leggen, verwachtingsvol, nieuwsgierig, troostend, aandachtig, teder.
Het oor is een bijzonder orgaan.
Wie heeft de bolvorm der ogen geboetseerd? Wie heeft de openingen van de neusgaten en de oren geboord? Als je God wilt waarnemen in en door de sterfelijke wezens, overdenk dan,
zegt in het Corpus Hermeticum Hermes tot zijn zoon Tat [2],
hoe de mens in de moederschoot wordt opgebouwd; overweeg nauwkeurig de kunstvaardigheid van deze wording en leer wie de bouwheer is van deze prachtige en goddelijke beeltenis van de mens.
Zoals uit het ‘onbeweeglijke zijn’, de eerste trilling als het Woord klinkt, waarin het plan van alle wording besloten ligt en het vervolgens Licht wordt, bezieling krijgt en Leven in de vorm aanneemt, zo zijn het de oren die tijdens de ontwikkeling van het kind in de baarmoeder als eerste van de zintuigen gaan werken, daarna de ogen en vervolgens de tastzin, trappelende voetjes van leven. Het gehoor is eerder dan het oog.
De roep van de gnosis trilt als een machtige vibratie door het al. Een gevoelig hart reageert, het resoneert mee met de roep dankzij de aanwezige goddelijke vonk. Leg je oor in je hart, dan vang je de subtiele klanken van de gnosis op. Het innerlijk gehoor vormt beelden, genereert een groot verlangen. Het geeft aanwijzingen om je weg te gaan. Luisteren naar het hart is het begin van inzicht, het is de deur tot innerlijk zien.
Wie niet horen wil, moet voelen,
is een bekend gezegde. Diepzinnig wil het zeggen dat wie niet luistert naar de stem van de ziel, de weg van ervaring zal gaan met alle ups en downs die daarbij horen, totdat het oor in het hart gelegd wordt.
In het hart verneemt het oor de zachte fluistering van de ziel. Zij die dit innerlijke zintuig ontwikkelen, zij die waarlijk luisteren kunnen, in hen kan het Woord, het plan van God, ingang vinden want zij hebben
oren om te horen en ogen om te zien.
Zij laten de oren niet meer hangen. Ook al dreigen zij moedeloos te worden, zij houden moed.
De boom met het oor hoort elke fluistering in het park en ver, ver daarbuiten. Daar kunnen de dieren van op aan. Hermes richt zich biddend met geheel zijn ziel en al zijn krachten tot het universele oor dat echt luistert, het onuitsprekelijke zijn:
Leen het oor aan mij dat ik nimmer verbroken zal worden van de gnosis, de ware kennis, die aan mijn kernwezen eigen is.
Neig u tot mij en vervul mij met uw kracht: ik zal met deze genade het licht brengen aan hen die in onwetendheid verkeren. [3]
In de diepte, in de ruimte, door de tijd, wordt ieders verhaal, ieders staat van zijn gehoord en met licht omgeven. Wie wordt gehoord en luistert, blijft niet klein maar groeit, wordt groot in het bewustzijn van de ziel en de geest.
Bronnen:
[1] Annet Schaap (1965) is een Nederlandse illustratrice. Zij heeft zo’n tweehonderd kinderboeken geïllustreerd. In 2017 debuteerde zij als schrijfster met het kinderboek Lampje. Het boek is bekroond met de Gouden Griffel. Alle belangrijke prijzen die zij had kunnen winnen, heeft zij ook gekregen. In 2019 kwam De boom met het oor uit.
[2] J. van Rijckenborgh, De Egyptische Oergnosis II, hoofdstuk XXX, versen 20 and 21, Hermes tot Tat, Rozekruis Pers, Haarlem 1983
[3] J. van Rijckenborgh, De Egyptische Oergnosis I, hoofdstuk IV, Het eerste boek: Pymander, vers 73, Rozekruis Pers, Haarlem 2004