Een avond in Mostar. Maar niet een avond in onze eeuw. In gedachten begeven we ons naar het Mostar van de negende eeuw. Toen al een oude stad, stammend uit de Romeinse tijd. Daar vinden we een van de belangrijkste centra van een al even oud maar altijd weer opnieuw opkomende puur geloof. Op de dag des heren, een dag die in de groepering waarop we willen inzoomen, in hoge ere wordt gehouden, volgen we een groepje eenvoudig geklede Bosniërs die door de nauwe straten van hun stadje lopen. Op wel elke hoek van de straat komen ze kleurrijk geklede mannen en vrouwen tegen, die ofwel op weg zijn naar de Grieks-Orthodoxe kerk, een kerk met bonte rituelen en zware muziek, of naar het theater, al even bont, en het is moeilijk om tussen kerk en theater te onderscheiden, want beiden zijn vrolijk, ze lachen, en ze zien er even uitgedost uit.
Onze vrienden zijn rustig, eenvoudig, en laten er zich niet door afleiden. Ze steken vastbesloten de prachtige brug van Trajanus over, die met een enkele stenen boog de snelle en rotsachtige stroom van de Narenta overspant.
Ze houden stil bij een schuurachtig gebouw, waarvan de sobere stenen muren en het rieten dak niet doen vermoeden dat achter haar deuren een tempel is, gewijd aan de Allerhoogste. . .
Ze treden binnen.
De grote, heldere ruimte met zijn witgekalkte muren en ruw-houten banken is spoedig gevuld nog meer van die rustige, vriendelijke mensen, mannen en vrouwen door elkaar. Je vindt er geen zuilen of pilaren, geen versieringen, afbeeldingen of heiligenbeelden. Je vindt er geen rijkversierd altaar met gouden kandelaars en bekers, maar achter in de ruimte staat een brede tafel opgesteld met een witte linnen doek eroverheen gespreid. Het enige dat op de tafel ligt is een handgeschreven Nieuwe Testament, en op een uitgerold perkament met daarin enkele van de geïnspireerde hymnen uit de oude apostolische kerk. Het zijn de enige tekenen waaruit men kan afleiden waar de leider van de gemeente te vinden zal zijn.
Naast de tafel zit een oude man, wiens witte haar in lokken op zijn schouder valt. Ook hij draagt dezelfde eenvoudige Bosnische boerenkleding van die dagen, en hij verschilt in geen enkel opzicht van de andere mannen van zijn leeftijd. Zijn fijngesneden, wijs gelaat wordt door zijn handen enigszins verborgen, en houding en gebaar doen vermoeden dat hij in een gebed is verzonken.
Dan staat hij op, knielt – en hierop knielen allen – en hij groet de aanwezigen duidelijk oprecht met een gloedvol gebed, vol kracht en toewijding, waaruit volkomen blijkt dat hij zijn naam Bogomiel [1] – “de man die bidt” – ten volle waard is. Zijn naam wordt ook vertaald als Vriend van God.
Aan het einde van zijn gebed gekomen verenigt de gemeenschap zich met hem in het Onze Vader [2], hetgeen wordt afgesloten met een duidelijk hoorbaar ‘amen’.
Dan wordt een gezang aangeheven, in een wonderschoon toonritme, dat teruggaat tot de zelfde melodieën die de apostelen, en die Mani gezongen hebben. Daarna volgt een voorlezing uit de geschiedenissen van het Nieuwe Testament. Nadat hij het onschatbare kostelijke manuscript heeft teruggelegd, gaat hij verder om zijn tot het uiterste gespitste toehoorders het karakter en de symboliek van het grote voorbeeld, Jezus-de-Heer, toe te lichten en te verklaren.
Hij vertelt van diens bezitloosheid, hoe hij door zijn eigen mensen werd verworpen, hoe hij altijd weer wees op het komende Koninkrijk – ín de mens – hij vertelt over de innerlijke betekenis van de kruisdraging en de kruisdood, en zijn wederkomst, op wolken des hemels, hetgeen elk mens zich in het eigen binnenste innerlijk moet voorstellen.
Hij vertelt over hoe deze geestmens in een semi-verheerlijkt lichaam zes weken op aarde heeft rondgewandeld, lerend, onderwijzend en kracht-doend, en als hij vertelt over hoe Christus ‘het einde van alle dood’ betekent, is het alsof de gemeente, als Stefanus, de hemelpoorten open zien, en citeert hij Psalm 24:
“Heft, Poorten, uwe hoofden omhoog, en verheft u, gij aloude ingangen, opdat de koning der eere inga.
Wie toch is de koning der eere?
Het is de Heer, sterk en geweldig,
Hij, die geweldig is in de strijd.
Heft Poorten, uwe hoofden omhoog,
En verheft ze, gij aloude ingangen,
Opdat de Koning der Eere inga.
Wie toch is de koning de eere?
De heer der heerscharen, hij is de koning der eere.”
Bogomil beschrijft hen in rust en kracht het innerlijk koninkrijk, hij schetst de rijkdom van het zieleleven, vergeleken waarbij de hoon, de verhoren en de vervolgingen van die dagen in het niets verzinken. En in dit alles zit geen enkel element van een emotioneel zich verheffen, geen erotische sublimatie of persoonlijke satisfactie, maar een hemel zo spiritueel, zo puur, en werkelijk heilig dat niemand dan de ‘puren van hart’ er binnen kunnen gaan.
En na nog een ‘Onze vader’ gaan de broeders en zusters van de broederschap der Bogomilen uiteen. Ze trekken opnieuw over de brug die de Narente overspant, nog vol van de pure belevenis, nog vol van het levende gnostieke woord, nog vol van de zekerheid dat ook zij, naar hun innerlijk, toebehoren aan het Koninkrijk. En waar zij verdwijnen in de nauwe straatjes van het stadje Mostar, keren ook wij terug naar onze eenentwintigste eeuw.
Dit is wat zij baden, aan het einde van zo’n gloedvolle, eenvoudig pure bogomielse bijeenkomst, en in het innerlijk resoneert het gnostieke Onze Vader, zoals het bedoeld is:
God Almachtig
Wiens voet rust op het hoogste firmament
Grote bestuurder van het universum
en van alle machten daarin
Hoor het gebed van uw dienaren
die heel hun vertrouwen op u stellen
Wij bidden u
Sta ons toe van dag tot dag uw goddelijke levensessentie tot ons te nemen, tot troost en versterking,
ter uwer glorie, en tot heil der mensheid
Vergeef ons zo vaak wij van uw wegen afwijken,
zoals wij onze broeders en zusters vergeven
Wees in ons nabij
sterk en onderhoud ons
Want wij zijn slechts instrumenten in uw handen
Bescherm ons in gevaar en kwaad
En laat ons in de verzoeking niet alleen
Moge uw machtige kracht ons immer bewaren en beschermen
U bent de grote bron van Gnosis en Wijsheid
Onderricht uw dienaren door uw heilige tegenwoordigheid
En leid ons, nu en altijd
Amen
Voetnoten:
[1] Bogomielen zijn de volgelingen van pope Bogomil die zijn leer vanaf begin tiende eeuw begon te verspreiden vanuit het plaatsje Bogomila in het huidige Macedonië. Een andere versie van de ontstaansgeschiedenis wil dat het bogomilisme is begonnen vanuit de toenmalige Bulgaarse hoofdstad Preslav in 927 onder impuls van Boyan (Benjamin) de Magiër, de zoon van tsaar Simeon. Boyan had zijn opleiding genoten aan de beroemde Magnauer universiteit van Constantinopel waar de zeven principes van Hermes Tresmegistos een centrale plaats innamen.
De letterlijke betekenis van bogomielen is “de door God geliefden”; ze zijn met uitzondering van periodes van zware vervolging zeer actief geweest als een broederschap van “ware christenen” tot ongeveer 1450. Ze zijn sterk verwant met de katharen, op wie ze een grote invloed hadden en worden daarom wel eens de katharen uit het oosten genoemd. Zij kregen veel aanhang onder de bevolking vanwege de onkreukbaarheid en reine uitstraling van hun parfaits. De vreedzame, ingetogen wijze waarop die het pad van zelfverlossing voorleefden, maakte veel indruk.
Mostar en omgeving vormden een belangrijke verkondigingsplek voor de bogomielen. Dat is nog te zien aan de ontelbare, van diepzinnige symboliek voorziene bogomielse grafstenen (de zogenaamde “stecci”) die daar nu nog in de wijde omtrek te vinden zijn.
[2] Het Onze Vader was het enige gebed dat de bogomielen erkenden. De overige gebeden en hymnes vonden zij mnogoglagolanja = nodeloos gebabbel. Een sleutelzin uit de bogomielse leer: “De ware kerk van Christus zetelt in het hart van de mens”.