Vertrekkend van een oude maar tijdloze wijsheid, citeren we Hermes Trismegistos:
En wat hemzelf betrof, toen de Mens die vorm die zozeer op hem leek door de weerspiegeling in het water in de natuur opmerkte, werd hij daarop verliefd en wilde daar wonen. En wat hij wilde deed hij terstond en zo ging hij de redeloze vorm bewonen.
Ons basisvraagstuk als mens heeft voor Hermes te maken met onze identificatie met een projectie van onszelf in de stof. Dat geldt voor de individuele mens, dat is ook waar voor de mensheid. En nog steeds hebben we die heel sterke neiging om alles te diep in de stof te trekken. Wat thuishoort in de psychische ruimte zien, vertalen, interpreteren we in de materie. En we vergeten dat het in die materie om een metafoor gaat, om een beeldende les.
Vierhonderd jaar geleden werden de basisboeken van de klassieke rozenkruisers gepubliceerd. Lees je de historica Frances Yates erop na, dan ontstaat vrij kort daarna een belangrijke splitsing in het Europese denken. Vrij vertaald: er ontstaan twee stromingen, een magisch-wetenschappelijke stroom en een wetend-magische stroom. Die laatste kunnen wij ook aanduiden als gnostiek-magisch. Nu, vier eeuwen verder in de tijd, kunnen we duidelijk zien waarheen die twee ontwikkelingslijnen voeren. Het verschil tussen beide stromen, tussen beide benaderingen is: het al dan niet in de stof trekken van een aantal krachtlijnen tot openbaring. De krachtlijnen zijn er, als getrokken in een plantekening. Wij kunnen die lijnen verwerkelijken, óf in de fysieke ruimte, óf in de zieleruimte.
De magisch-wetenschappelijke stroom werd tegen begin twintigste eeuw een wetenschappelijke broederschap. Een parallel geïncarneerde groep mensenzielen, die zich tot wetenschappers ontwikkelen en door de gebeurtenissen en oorlogen van de eerste helft van de twintigste eeuw in Amerika heen verzameld werden in het Los Alamos-project. Die wetenschappers bevochten de Asmogendheden – Duitsland, Italië en Japan – in die periode en vanuit hun perspectief de machten van het kwaad. Experimenteel werken zij aan de atoombom. Hun eerste exemplaar wordt met vrezen en beven tot ontploffing, tot werkzaamheid, gebracht tijdens de Trinity-test. Trinity kan worden vertaald als drievuldigheid. De visuele ervaring van de test kan omschreven worden als: we hebben de zon geschapen!
De gnostiek-magische stroom kent zijn eigen ontwikkelingsgang. Begin twintigste eeuw wordt in onze landen een geestesschool opgericht, waarmee Jan van Rijckenborgh inhoudelijk in de voetsporen treedt van Rudolf Steiner en Max Heindel en dan de weg verder verkent. Hij doet dat met een groep leerlingen in beide ruimten: het zwaartepunt ligt in de zielewereld maar de school krijgt ook vorm in de fysieke werkelijkheid.
Het kan interessant zijn de atoombom en haar ontwikkeling als metafoor nader te bekijken, als een reeks krachtlijnen die, door menselijke onwetendheid, te diep in de materie zijn getrokken.
De magisch-wetenschappelijke stroom werkt experimenteel, in een afwisseling van fysiek experiment en theoretische ontwikkelingen in fysica en wiskunde. Er gebeuren bij dat experimenteren ook een aantal ongelukken die met het ongewenst vrijmaken van grote energieën te maken hebben.
De gnostiek-magische stroom werkt volgens het plan Gods voor wereld en mensheid. Er wordt nadrukkelijk niet geëxperimenteerd in het dialectische laboratorium voor mensenzielen. Naar zijn verschijningsvorm in deze wereld valt dit ene lab uiteen in een niet gedefinieerd aantal scholen, die samen de ene School voor de Geest van de actuele mensheid vormen.
Centraal bij de magische wetenschappers staat de notie: kritische massa. Er moet een voldoende hoeveelheid actief stralende materie in een gegeven, relatief klein volume worden samengebracht. In die eerste atoombom gebeurt dit door een naar binnen, naar de kern in het centrum gericht, bolvormig implosieveld, dat de kleine bol van radioactief materiaal samendrukt. Op die manier wordt de kritische massa bereikt. De kettingreactie wordt erg versneld en loopt uit op een kernexplosie. Dat alles vindt plaats in de fysieke ruimte.
Ook de gnostiek-magisch werkende School voor de Geest wil mijns inziens komen tot een kritische massa. Zij bewerkt dit in de psychische ruimte, de zieleruimte. Zoals uit de metafoor blijkt, is daarvoor niet zozeer een grote massa nodig. Eerder gaat het om het samendrukken van een verzameling actieve stralers. Mensenzielen waarin, door levenshouding en invloeden van een collectief stralingsveld, het eigen vermogen tot stralende werkzaamheid wakker is gemaakt en tot op zekere hoogte geactiveerd. Straling is hier: energie om de ziel te transformeren. Metaforisch: zij zijn tot verrijkt uranium, tot splijtstof omgezet. De externe druk om deze verzameling zielen conform het Plan samen te drukken tot een kritische massa, komt voort uit kosmische en broederschappelijke invloeden. Een belangrijke rol spelen daarin de mysterieplaneten, waaronder Uranus.
Hoe werkt dit in de School voor de Geest? Mensenzielen worden door een planmatig proces heen verzameld, geactiveerd, getransmuteerd en verrijkt. Daarna worden zij, nog steeds volkomen planmatig, geordend en in groepjes samengebracht. De uitnodiging aan de leden van zo’n groep is een zo hoog mogelijke dichtheid aan stralende zielen te bereiken. We ervaren een voortdurende zachte druk, een dringen om in de psychische ruimte dichter bij elkaar te komen, meer tot een eenheid te worden. Praktisch betekent dat, dat de afstandhouders ertussenuit moeten: stoorveldjes van bewustzijnsstof, van psychische materie, van aantrekkende en afstotende krachten die rond elk individu aanwezig zijn. En die, als koolstof in een kernreactor, een deel van de vrijkomende straling absorberen en daarmee krachteloos maken.
Een belangrijke potentiële afstandhouder is ons lichaam. Nemen we even aan dat een liefdevol biologisch minimaal in stand gehouden lichaam actueel het best haalbare is en dat zo’n verzorgd lichaam dan aan de ziel haar vrijheid laat. Tegenvoorbeeld: als je honger hebt gaat je aandacht alleen maar naar eten. Als je verliefd bent naar het voorwerp van jouw liefde. De ziel is dan niet vrij. De spanningen in ons en om ons zijn werkmateriaal. Een belangrijk element daarin is identiteit. Identiteit is het basisprobleem van de ziel, de ziel die zich met haar projectie in de stof heeft vereenzelvigd en daarmee haar openbaringsvrijheid heeft verspeeld. Dat lazen we eerder bij Hermes Trismegistos.
Met onze eigen, beperkte bewustzijnsmogelijkheden herhalen we ditzelfde mechanisme: we identificeren ons met onze scheppingen, onze denkbeelden. Jij bent een Belg, ik ben een Nederlander. Ik ben een man, jij een vrouw. Je voelt meteen de afstandhouders ertussen schuiven! Nog enkele: ik ben ‘in de School geboren’, jij kwam op leeftijd binnen. Of: ik ben rozenkruiser, jij antroposoof. In belangrijke mate kunnen en moeten we deze identificaties loslaten, vooral als we de tempel willen binnengaan. Metaforisch kun je de tempel vergelijken met het centrale laboratorium in de zieleruimte. Daar wordt met transformerende energie gewerkt. Daar wordt alchemie bedreven. De afstandhouders moeten er dus tussenuit! Een meer acuut probleem is kritiek: we maken een denkbeeld, precies om afstand te scheppen. Jij bent fout bezig, zie eens hoe goed ik het doe. Twee zielen worden als het ware uit elkaar gekatapulteerd. De uitnodiging is: haal de afstandhouders ertussenuit en smeed geen nieuwe!
Er zijn ook afstandhouders die we delen, die tot de groep behoren. Een bijzondere categorie daarvan zijn de ideeën rond macht en organisatie. We kunnen iemand met een bepaalde verantwoordelijkheid in de organisatie op een voetstuk plaatsen en onszelf gewoon op de bodem. Dat creëert afstand. In welke ruimte gebeurt dat dan?
Identiteit, identificatie en afstandhouders spelen ook op grotere schaal: uit hun ontstaan en opbouw hebben de verschillende geopenbaarde scholen, de diverse alchemische laboratoria, een eigen identiteit ontwikkeld. Maar deze identiteiten ontstaan uitsluitend door identificatie van de groep met per definitie dingen van de buitenkant, in de fysieke ruimte. Door die identificatie nemen we afstand van de andere groepen. We schuiven ook tussen hen en ons een collectieve afstandhouder.
Groepseenheid en ziele-eenheid, eenheid van mens-zijn, het beleven van dé eenheid, zijn het resultaat van het verwijderen van afstandhouders. Van het loslaten van identificaties. Van het opgeven van identiteit. In de tempel. Als groep van strevende zielen worden we telkens weer uitgenodigd in deze eenheid te gaan staan. Zijn we bereid? Zijn we bereid alles te doen en te laten om zo dicht bij elkaar te kunnen komen dat we de mensheid kunnen transformeren, haar in de zieleruimte laten stralen als een nieuwe zon?
Het eerste stuk van de weg is lang, moeizaam en vraagt opoffering. Er is voortdurende bereidheid en dus mensenliefde nodig om tot de zich ontwikkelende actieve splijtstofkern te behoren. Dan is er het plotseling opgetild worden in het zonnevuur, in de Christus. Hij straalt voor allen.