Het uitgebreide werk van de veelzijdige joodse, Wit-Russische kunstenaar Marc Chagall (1887-1985) blijft intrigeren. Dat bleek overduidelijk uit de grote opkomst bij twee exposities in Doesburg en Uden die onlangs aan zijn werk werden gewijd. Dit drieluik van artikelen geeft een indruk van de verwevenheid van zijn werk met zijn diepgewortelde joodse en gnostiek-getinte spiritualiteit.
Kunst lijkt mij meer een toestand van de ziel, dan iets anders. Theorie en techniek hebben mij geen stap verder gebracht, ik dank alles aan het leven.
Mosje Segal, de latere Marc Chagall, werd op 7 juli 1887 geboren in het Wit-Russische Vitebsk. De orthodox-joodse omgeving waarin hij opgroeide, kleurde zijn jonge jaren intens. Vitebsk was een provinciestad van 64.000 inwoners van wie er ongeveer 40.000 joods waren. De stad behoorde tot het zo geheten tsaristische ‘getto’. Dat is het vestigingsgebied waarbinnen de joden gedwongen waren te wonen. Het strekte zich uit van de Oostzee in het noorden tot aan de Zwarte Zee in het zuiden. Omstreeks 1900 herbergde dat zo’n zes miljoen joden met Kiev als de grootste stad.
De familie was zeer levendig en talrijk; de verschillende ooms en tantes met hun grote temperament maakten een diepe indruk op de kleine Marc. De joodse feestdagen en de wekelijks terugkerende sjabbat werden altijd uitbundig in familieverband gevierd. Het Oost-Europese jodendom werd overigens in het algemeen gekenmerkt door een zekere vrolijkheid en een sterk muzikale inslag.
Dat had alles te maken met de invloed van het chassidisme, een breed door het Oost-Europese Joodse volk gedragen, mystieke vernieuwingsbeweging uit het midden van de achttiende eeuw. De geestelijk initiator, de Baal Sjem Tov (de Meester van de Godsnaam), legde in de godsbeleving veel nadruk op de vreugde. Zijn volgers, de chassidiem (betekenis: de vromen), drukten hun religieuze beleving vooral uit in zang en dans. Daarnaast kende het chassidisme een grote verteltraditie waaruit duidelijk valt op te maken dat het goddelijke in het gewone leven van alledag is te vinden.
God is als een liefdevolle dynamiek, in al het zijnde werkzaam en te ervaren
is een kernzin van de ‘vromen’.
Daaruit volgt volgens de chassidiem dat er geen absoluut kwaad in deze wereld kan zijn, maar wel mindere graden van volmaaktheid. Centraal staat de innerlijke godsbeleving. Kennis van God is de belangrijkste opgave van de mens en die is zonder zelfkennis niet uit te voeren. De in ieder mens rustende goddelijke vonk dient weer leidend te worden. Pas dan kan de mens aan zijn opdracht voldoen om aan het goddelijke scheppingsplan mee te werken.
Helemaal in lijn daarmee is het ‘daadkarakter’ van deze joodse vernieuwingsbeweging: godsbewustzijn en vervolmaking van de mens kunnen pas werkelijkheid worden door de daad. Het chassidisme is daarom vooral een praktische religie met hoge ethische normen.
Chassidisme en gnostiek hebben hier raakvlakken met elkaar. Immers ook voor de gnostici is de mens ten diepste een goddelijk wezen dat gevangen zit in aardse materie. Redding is pas mogelijk dankzij ware kennis – de gnosis – van God en van zichzelf. In de ‘gevangen’ mens is een miniem overblijfsel van God overgebleven. De kunstenaar heeft volgens Chagall de taak om die goddelijke kern op te sporen en te verbinden met zijn oorsprong. Chagall ziet zichzelf dan ook als een apostel, als een afgezant van de hemel.
De Baal Sjem was overigens niet de enige, exclusieve ‘bron’ van het chassidisme. Er zijn ook aanwijzingen dat er verbindingslijnen zijn met het hesychasme –de mystieke tak van de bogomielen – en het soefisme.
Chagall werd sterk gevoed door het joodse mystieke denken.
Als ik geen jood was geweest, zou ik nooit kunstenaar zijn geworden.
Kenmerkend voor deze mystiek is dat onze concrete, waarneembare werkelijkheid gedragen wordt door een niet-waarneembare werkelijkheid, de ‘essentie’. Door zijn bewustzijn heeft de mens weet van deze twee werelden en hij heeft daarom ook de mogelijkheid om in de zichtbare werkelijkheid die wereld van de essentie tot uitdrukking te brengen.
Dat gebeurde ook in de leefsfeer waarin Chagall opgroeide. Het uitgebreide familieleven, gestructureerd door de joodse leefregels, de feesten en de honderden legenden, verhalen en anekdotes waren als het ware ingeëtst in zijn wezen en kwamen terug in de vele werken van hem. Een willekeurig voorbeeld is het schilderij ‘De Violist’ uit 1911 (In bezit van het Stedelijk Museum in Amsterdam) waarin Chagall zijn vioolspelende oom, de broer van zijn moeder, portretteerde. Ook het komisch aandoende werk uit 1910 ‘Joodse Bruiloft’ getuigt van zijn intensieve liefderijke ervaringen uit zijn jeugd in Vitebsk.
Het was Chagalls belangrijkste drijfveer om
de positieve kracht die in de liefde schuilgaat in zijn kunst voor het voetlicht brengen,
schrijft Chagall-kenner Ruud Bartlema.
Liefde is voor Chagall de enige factor die zin geeft aan het leven en aan de kunst.
Wat Chagall betreft, hij krijgt een beurs, gaat naar Parijs en sluit zich aan bij de moderne kunsten. Hij merkt hoe Cézanne de werkelijkheid ‘opdeelt’ in geometrische vlakken en hoe Henri Matisse deze in betoverende kleuren presenteert.
Hij raakt bevriend met de dichter Guillaume Apollinaire. Al een jaar later, in 1914, heeft hij zijn eerste individuele tentoonstelling in Berlijn.
Van daaruit keert hij terug naar Vitebsk om te trouwen met zijn geliefde Bella Rosenfeld. Samen willen ze terug naar Parijs. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is dat echter niet mogelijk. Hij moet noodgedwongen in Vitebsk blijven en moet zijn werk in Berlijn en Parijs achterlaten. Negen stormachtige jaren volgen tot hij in de zomer van 1915 met Bella trouwt. In 1916 wordt hun dochter Ida geboren. Hij wordt benoemd tot directeur van de Folk Art School en vraagt de medewerking van collega-schilders Kazimir Malevich en El Lissitzky.
In 1920 verlaat Chagall de academie vanwege conflicten met Malevich. De abstracte kunst van Malevich botst met de figuratieve wereld van Chagall.
Hij verhuist naar Moskou, werkt voor het theater en aanvaardt daarna een baan in Malachkova, een weeshuis voor Joodse kinderen die hun ouders verloren in de chaos van de Russische Burgeroorlog en de aanhoudende pogroms. Met veel liefde en toewijding geeft Chagall les aan deze kinderen, maar in artistiek opzicht heeft hij het gevoel dat de grond onder zijn voeten in Rusland is weggevaagd.
(Wordt vervolgd in deel 2)