Om het verkeer in goede banen te leiden zijn er aan de rand van de weg verhogingen aangebracht, die bestaan uit betonnen elementen. In de kieren tussen de afzonderlijke elementen groeit gras. Vanzelfsprekend. Overal groeit gras. Gras is een van de vele soorten onkruid. Rijkswaterstaat heeft nog geen tijd gehad of nog niet de moeite genomen het te verwijderen.
Cultuur behoeft onderhoud, voortdurende aandacht, terwijl de natuur zich vanzelf en schijnbaar moeiteloos openbaart. Wekenlang bulldozers, vrachtauto’s, asfalteermachines en walsen om een glad wegdek te krijgen en daarna groeit er als vanzelf weer gras.
De natuur overwint altijd, dat is het lot van de mensheid – deze spanning tussen natuur en cultuur.
De natuur zorgt goed voor ons. Het groen dat ons van nieuwe zuurstof voorziet, halen wij weg om ruim baan te maken voor koolzuur producerende auto’s. Ligt het wellicht in de menselijke natuur besloten, zichzelf het leven op aarde onmogelijk te maken? De mens tracht de natuur aan zich ondergeschikt te maken en zit zichzelf daardoor vaak lelijk in de weg. Wat men zo dikwijls hoort, ‘terug naar de natuur’, is echter geen optie meer. De roeping van de mens ligt hoger, verder, weidser – boven de natuur!
Ondanks zijn teerheid groeit het gras op de meest barre en troosteloze plekken. Het hoeft niet per se verwend te worden, zoals in een minutieus verzorgd Engels gazon. Het oordeelt niet; elke mogelijkheid om te groeien grijpt het onvoorwaardelijk aan, zeker als er voldoende water is. Vaak groeit het dan ook op plaatsen, waar het met voeten getreden wordt. Evengoed groeit het door en vormt zaad en vermenigvuldigt zich.
Het houdt ons een spiegel voor: ‘Grijp onvoorwaardelijk elke levenskans, ongeacht de veronderstelde perspectieven!’ Dat staat haaks op het ‘bezint eer ge begint’, waarmee de meeste van ons zijn grootgebracht. Het kiemt, spruit en bloeit in het onvoorwaardelijke nú. Eenvoudiger kan het niet. Wat de mens betreft: hier is wel een portie durf voor nodig; de spirit van een avonturier.
Een levenskiem die even vreemd is aan de sterfelijke mens als het groene gras aan het grauwe asfalt, bevindt zich in het hart van de mens. Onder de drang daarvan gaat de mens steeds weer over tot cultuur. Hij probeert zijn wereld daarmee in overeenstemming te brengen en streeft naar perfectie, naar een vorm van paradijs zoals hij denkt dat het zou moeten zijn. Aan de natuur ligt evenwel niet de bedoeling ten grondslag om gecultiveerd te worden tot een paradijselijke staat. Haar enige constante is: verandering. De natuur vormt slechts de context waarbinnen de mens in staat wordt gesteld, zijn erfenis bewust te worden en haar te ontsluiten. Het is de kiem die moet ontkiemen, niet de natuurlijke mens die verbeterd moet worden. Daarvoor is nodig: het Licht uit het oorspronkelijke, paradijselijke levensveld.
Dit Licht is alomtegenwoordig en wil zich kenbaar maken in elk mensenhart.
Als je werkelijk bevrijding zoekt, zul je elk kiertje in het pantser van zelfhandhaving moeten benutten om het Licht toe te laten.