God als getal

God als getal. Wellicht voor u een merkwaardig uitgangspunt, want is God wel te vergelijken met een getalswaarde?

God als getal

En als we toch deze vergelijking willen maken, doemt meteen de vraag op: met welk getal God dan wel aan te geven is.

Deze vragen zijn natuurlijk niet nieuw. Vanaf het allervroegste begin heeft de mens zich met de problematiek van het goddelijke beziggehouden en is hij op zoek gegaan naar de antwoorden op dit soort vragen. De gnosis, die ons de goddelijke, universele wijsheid schenkt, heeft door alle tijden heen een en hetzelfde antwoord weten te geven op genoemde probleemstellingen. Vele, van oorsprong door deze goddelijke wijsheid geïnspireerde teksten, geven ondanks cultuur- en tijdsverschillen blijk van deze universele kennis en trachten in eigen bewoordingen vorm te geven aan deze filosofische kwesties.

Als eerste een voorbeeld uit het boek De Chinese gnosis. Het godsbegrip wordt in de geschriften van de Daodejing van Lao Zi ‘Dao’ genoemd. Lao Zi stelt dat, alhoewel Dao de oergrond van alle dingen is, het Dao door geen sterveling in zijn volkomenheid omschreven kan worden, want zo zegt hij:

Kon Dao gezegd worden, het zou het eeuwige Dao niet zijn. Kon de naam genoemd worden, het zou de eeuwige naam niet zijn.

Als niet-zijn kan het worden aangeduid als de grond der al-openbaring. Als zijn is het de Moeder aller dingen. [1]

Deze paradoxale woorden sluiten volledig aan bij de middeleeuwse mystici die door middel van louter ontkenningen getuigden van hetgeen zij van het goddelijke ervoeren. Deze benadering wordt ook wel de ‘negatieve theologie’ genoemd en loopt parallel met wat Lao Zi ons te zeggen heeft. De belangrijkste vertegenwoordiger van deze ‘negatieve theologie’ is Dionysius de Areopagiet, die in een van zijn verhandelingen eerst het goddelijke met vele verschillende namen beschrijft, om dit later weer allemaal te ontkennen. Ook Dionysius gaat er vanuit dat God niet in een begrip te vangen is en spreekt derhalve van:

God is duisternis noch licht. Hij is de verblindende duisternis die alle glans overschaduwt met de intensiviteit van haar donkerte. [2]

Deze raadselachtige woorden van de middeleeuwse mysticus geven aan dat het goddelijke op geen enkele wijze in woorden te vangen is. De goddelijke wereld blijkt volkomen afgescheiden te zijn van de vormenwereld, waarin wij leven. En toch voelt de mens zich, bewust of onbewust, aangetrokken tot die bovennatuur, waaraan hij kennelijk geen deelheeft, en heeft hij een behoefte die natuur te leren kennen. Met deze behoefte wordt hij geconfronteerd met de vraag: hoe kunnen wij het goddelijke dan wel omschrijven of ervaren?

Dao kan dus niet benoemd worden, want, zo zegt de Daodejing:

Dao is ledig en zijn stralingen en werkingen zijn onuitputtelijk. [3]

Om het goddelijke te leren kennen en werkelijk te ervaren, moeten wij ons ‘leeg’ maken, dienen wij op te gaan in een totaal andere bewustzijnstoestand.

Lao-Zi verwoordt dat op de volgende wijze:

Daarom, als het hart voortdurend niet is – dat is: vrij van alle aardse gerichtheden en begeerten – kan men het mysterie aanschouwen van Tao’s spirituele essence. Als het hart voortdurend ‘is’ – vol van begeerten en aardse gerichtheid – kan men alleen begrensde, eindige vormen zien. [4]

De wijze maakt daarom zaak van het niet-doen; hij begaat de leer zonder woorden. [5]

De zoeker naar God, naar Dao, wordt aangeraden zich volledig los te maken van al wat stoffelijk is; zich op deze wijze volkomen leeg te maken, opdat het Dao zich dan aan hem kan openbaren. Zodra men echter probeert dit goddelijke te grijpen of te begrijpen met het verstand, wijkt Dao weer van de zijde van de zoeker.

Ook aan deze goddelijke ervaring moeten wij ons kennelijk dus niet hechten, want: juist omdat men zich er niet aan hecht, gaat Dao niet van hem weg.

Dit gegeven verwijst naar het feit dat de natuur van het eeuwige Dao niet met de tijdelijke natuur van onze wereld te vermengen is. Immers, het wijkt van onze zijde, wanneer wij het proberen te grijpen.

Ook de joodse theosofie toont ons, als algemeen kenmerk van de gnosis, dat het goddelijke afgescheiden is van de zintuiglijke wereld. De joodse gnosis geeft, evenals de ideeënwereld van Lao Zi en Dionysius de Areopagiet, dus ook blijk van een dualiteit: het goddelijke is ook hier tegenover de stoffelijke wereld geplaatst en kan in de fysieke wereld op geen enkele wijze worden ervaren. Daarom wordt in de joodse mystiek het goddelijke omschreven als het onkenbare Ain Sof, wat letterlijk ’zonder einde’ betekent. Deze geestelijke niet-bestaandheid van het Ain Sof vormt de bron waaruit alle leven is ontstaan. In de joodse mystiek wordt dit leven schematisch aangegeven met de tien sefiroth van de levensboom, die een blauwdruk vormen van de schepping. Met andere woorden gezegd, kunnen we het goddelijke Ain Sof opvatten als het getal 0, een Niets waaruit alles is ontstaan. Goethe sprak ook in zijn boek Faust:

In uw Niets hoop ik het al te vinden.

Indachtig het voorgaande kunnen we tot de conclusie komen dat ieder begrip om het goddelijke te omschrijven tekort moet schieten. Om ons toch een voorstelling van het ‘goddelijke niets’, het Dao of het Ain Sof te kunnen maken, moeten we een toevlucht zoeken in de beeldentaal. Deze beeldentaal dient dan voor iedereen een gelijke betekenis te hebben. In de wereld van de symboliek nemen de getallen een unieke plaats in, vandaar dat we kiezen voor deze beeldentaal.

Wanneer we uitgaan van een bepaald getal, moeten we ons wel realiseren dat de getallen niet door alle tijden heen op gelijke wijze werden ervaren. Dit klinkt misschien vreemd, omdat u wellicht denkt dat de som van één plus één voor iedereen en in iedere tijd een gelijk resultaat op zal leveren. Natuurlijk, dat is ook zo. Maar op deze wijze hanteren we echter slechts de kwantitatieve opvatting van een getal. We kunnen echter naast de kwantitatieve waarde, het getal ook als een kwaliteit ervaren.

In onze tijd is de kwalitatieve opvatting van een getal naar de achtergrond verdreven. Dat is niet altijd zo geweest. In vroegere culturen werd door de zieners in de oudheid door middel van openbaringen ervaren wat de huidige wetenschappers met formules bevestigen. Waar de tegenwoordige mens louter dingen ziet, zag de wiskundige filosoof uit de oudheid processen, die hij in getallen om kon zetten en die hem de mysteries van het leven op die wijze openbaarden. De wijze uit het verre verleden zag, zoals wij nu in de natuur, in de getalsmatige structuren de hand van God.

Daarom was voor Pythagoras, de Griekse wiskundige uit de zesde eeuw voor Christus, de mathematiek de geestelijke grondslag van het wereld-al. Voor hem was alles wat in de ruimte existeert op getalsverhoudingen terug te voeren. Ook Pythagoras ging uit van twee werelden: de geestelijke en de stoffelijke natuur, waarbij de geest over die van de stof heerst. Voor hem was materie slechts bevroren, gekristalliseerde geest, die door een verandering in het menselijke bewustzijn langzaamaan opgelost, bevrijd moet worden.

Voor de pythagoreeërs was het getal 10 belangrijk. Zij berekenden dit getal op de volgende wijze: 1+2+3+4=10 en plaatsten, om het geheel te visualiseren, deze getallen als puntjes in een driehoek. De ene punt boven in de spits van de driehoek, daaronder twee punten, weer daaronder drie punten en ten slotte aan de basis van de driehoek, de laatste vier punten.

Met de getallen 1 tot 4 konden zij het wereld-al in zijn geheel doorgronden. De gehele ontwikkeling van de schepping verloopt volgens deze visie vanuit de 1, over de 2, en de 3 naar de 4, die in zijn geheel de volheid van de 10 vormen. Deze scheppingsvolheid hebben we al aangestipt met de tien sefiroth van de levensboom, die de creatie van het wereld-al verbeeldt. De tien sefiroth staan in verband met de tien scheppingswoorden uit Genesis, die beginnen met:

En God zeide… [6]

De wereld zoals we die kennen, is een wereld van gespletenheid, een wereld die louter uit tegenstellingen bestaat. Dit is op zich al een heel belangrijk feit. We kunnen ons in de fysieke wereld niets voorstellen dat niet in zijn tegendeel kan verkeren. Deze tegenstelling, die eigenlijk het getal twee al in zich verborgen houdt, wordt in de joodse Pentateuch, die de eerste vijf boeken van het Oude Testament omvat, op prachtige wijze uitgebeeld. De eerste letter van Genesis begint in de Hebreeuwse tekst namelijk met de beth, de tweede letter van het alfabet met als getalswaarde twee. Dus de schepping begint niet met de één, maar meteen met de kwalitatieve getalswaarde van de twee! Eigenlijk kunnen we met dit beeld voor ogen opmaken dat de kwalitatieve waarde van het getal één niet in onze stoffelijke wereld voorhanden is. Wij leven in het ondermaanse in een wereld waar de twee of het veelvoud van die twee heerst! Vandaar dat voor de pythagoreeërs het getal vier voldoende was om de wereld van de stoffelijke natuur aan te geven: vier is namelijk twee in kwadraatvorm, de uiterste begrenzing van deze natuur! In tegenstelling tot de 2 of de 4, staat de 1 en deze éénheid is niet van deze natuur, maar behoort kennelijk tot een andere orde. Bovendien heeft bijvoorbeeld de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet een getalswaarde van 400 (de nullen zijn ondergeschikt) en alles wat boven de 400 ligt, hoort niet bij de fysieke natuur! Voor de 500 zijn geen letters of tekens; dan staan we weer in de wereld van de stilte. De reis van de mens in de stof is dan voorbij.

Nu kunnen we ons deze eenheid het best als de monade voorstellen, de bolvorm, die in tegenstelling tot andere vormen slechts uit één vlak bestaat. De gnostici ervaren deze éénvlakker, deze monade, als de stille kracht op de achtergrond, die roerloos aanwezig is en waaruit alles is ontstaan. Vandaar dat de oude zieners de monade, de eenheid, de één, niet als een getal zagen, maar als de voortbrenger van de getallen, waaruit als zaden, alles ontsproten is.

De eerste manifestatie uit de goddelijke wereld, die we nu met het getal 1 kunnen verbinden, is een activiteit, een emanatie, een uitstraling van het Ain Sof. Zij is als een bundel licht, een goddelijke roep vanuit een andere, stille wereld die ons uitnodigt Hem te vinden. Deze emanatie uit het onkenbare Niets is de eerste letter van het Hebreeuwse alphabeth, de Aleph, en zij is als een druppel, een zaadje dat zich op aarde een deelgenoot wil vinden. Deze goddelijke druppel wil in zijn monadische, eenduidige vorm gekend en zuiver weerspiegeld worden. Liefde is immers schepping en schepping is Liefde. God doet in zijn liefde een poging hier erkend en gekend te worden. Hij roept ons vanuit het goddelijke Niets, en op datzelfde moment verwekt de Liefde zijn aardse tegenhanger: de twee staan tegenover elkaar.

De hemelse druppel kan slechts door toedoen van de mens op aarde gespiegeld worden: hij dient het reflecterende glas van zijn ziel zo transparant te maken dat het goddelijke in zijn zuiverste vorm op aarde door hem heen als goddelijke eenheid weerspiegeld wordt.

Wanneer zijn ziel niet gebonden is aan de aardse bewogenheden, is de spiegel van zijn ziel vrij van iedere smet en wordt het goddelijke licht in zijn glanzende helderheid weerkaatst. Dit wordt prachtig verbeeld door de eerste Hebreeuwse letter Aleph, met als getalswaarde 1:

blank

Helaas: in de meeste gevallen vindt deze goddelijke druppel uit het onkenbare Ain Sof op aarde een participant die slechts een zwakke afschaduwing kan vormen van de verheven goddelijke eenheid. Het glas van de ziel is nog te dof door een aardse gerichtheid en het licht kan niet tot in het diepste diep tot de ziel doordringen. Dan verwordt het licht uit de bovennatuurlijk eenheid in de fysieke wereld tot een veelheid van vormen, tot een dualistische wereld, waarin de tegenstellingen heersen. De monadische druppel vindt zijn weerspiegeling dan slechts in een gebroken toestand (zie onderste druppel). Het tot staan brengen van deze gebroken toestand kan alleen plaatsvinden wanneer het gehele menselijke stelsel tot rust gebracht wordt.

Lao Zi zegt in dit verband:

Wie kan de onzuiverheden van zijn hart verreinen tot rust?

Wie kan langzamerhand geboren worden in Dao door een langdurig betrachte stilte? [7]

De versplintering van de goddelijke eenheid, door de beroering in de menselijke ziel, is een gegeven dat in vele mythen tot uitdrukking komt. De Egyptische mythe van Osiris en Isis is daar een duidelijk voorbeeld van. Hierin wordt verhaald hoe Osiris, als representant van het ware zelf van de mens dat uit de goddelijke wereld stamt, zich uitsluitend richt op het geestelijke. Hij heeft echter een broer, Seth, de duistere tegenhanger die zich niet op de geest maar op de materie richt. Seth, ook wel Typhon genoemd, vertegenwoordigt de neiging van de mens zich op de vervulling van zijn begeerten te storten. Beide broers zouden een evenwichtig koppel hebben kunnen vormen als Osiris de leiding over zijn broeder Seth zou hebben gehad. Het geestelijke zou dan hebben geheerst over de zintuiglijke wereld, die hem zou hebben gehoorzaamd. Maar het verhaal verloopt anders. De Egyptische mythe verhaalt dat Seth zijn broeder vermoordt en in stukken verdeelt en over de wereld verspreidt. Dit beeld loopt parallel aan de machtige, goddelijke druppel, de monade die in de stoffelijke wereld in een gebroken vorm wordt geprojecteerd en als het ware uiteenvalt in ontelbare deeltjes.

De bol of de monade hebben we nu leren kennen als de goddelijke al-eenheid, die zich boven de versnippering van de dualistische natuur verheft. Het is niet bij toeval dat in de Hebreeuwse taal de begrippen ‘God’, ‘Liefde’ en ‘eenheid’ een en dezelfde getalswaarde hebben. Deze begrippen horen onomstotelijk bij elkaar, want: God is Liefde is Een. Eigenlijk kunnen we daar nog een vierde begrip aan toevoegen: waarheid. In onze wereld is de betekenis voor het begrip ‘waarheid’ voor iedereen verschillend. Wanneer we echter uitgaan van een werkhypothese en de monade als symbool voor het Dao nemen, kunnen we door middel van een simpel voorbeeld concluderen dat de goddelijke eenheid door iedereen op gelijke wijze ervaren wordt. Om dit te bewijzen moeten wij een beroep doen op uw verbeeldingsvermogen. Stel u voor: wij zitten met z’n allen in een immens grote bol, de monade. Iedereen zal, waar hij of zij ook staat, een en dezelfde waarneming van die bol hebben! Ook als wij ons buiten die immens, grote bol plaatsen: ieder zal dezelfde observatie hebben! Daarom is de monade, de éénvlakker van de bolvorm, het getal 1, bij uitstek het symbool van de Godheid die zich uitdrukt in onze wereld, als eerste emanatie.

Deze éénvlakker, het getal 1, staat lijnrecht tegenover het getal 4 van de stoffelijke natuur. Ook voor de pythagoreeërs vormde de 1 de grens naar de transcendentale wereld die niet in de stoffelijke wereld van de vier te ervaren is. Alhoewel deze twee verschillende naturen niet met elkaar te vermengen zijn, wordt al snel de vergissing gemaakt dat het goddelijke heel ver van ons mensen verwijderd moet zijn. Echter: niets is minder waar! Het is nader dan handen en voeten, alleen het is nog latent in ons! Het moet nog geactiveerd worden.

Het raadsel van deze schijnbare paradox kunnen we slechts oplossen door ons zieleglas zó helder te maken dat het in staat is het goddelijke in zijn ware essentie te ontvangen en weerspiegelen. Hoe maken we onze ziel ontvankelijk voor deze goddelijke inspiratie die uit de andere natuur afkomstig is? Om dit te bereiken verwijst Lao Zi naar het woe-weiprincipe dat het ‘niet-doen’ betekent, het onthecht zijn aan deze wereld. Dat is de sleutel die alle gnostieke magiërs hanteren en die ons uit de wereld van ‘het doen’, het zijn, naar de wereld van het niet-doen, het niet-zijn leidt. Wanneer een mens in staat blijkt deze sleutel te gebruiken, dan wordt door middel van zo’n daad de gehele menselijke natuur omgewerkt en in een andere dimensie getild. Dan worden de gnostiek-magische woorden van Lao Zi bevestigd, die ons vanuit een ver verleden op inspirerende wijze toespreekt:

Hemel en aarde zouden zich verenigen en een zoete dauw doen neerdalen, en het volk zou, zonder bevelen, vanzelf tot harmonie komen.

Van het moment dat Dao verdeeld was, kreeg het een naam.

Die naam eenmaal bepaald zijnde, moet men zich weten in te houden.

Dao is verspreid in het heelal. Alles keert tot Dao terug, als bergstromen tot de rivieren en de zeeën. [8]

 

Bronnen:

[1] Catharose de Petri en Jan van Rijckenborgh, The Chinese Gnosis – Een commentaar op de Tao The King, Hoofdstuk 1, Rozekruis Pers, Haarlem 2018

[2] The Mystical Theology of PSEUDO-DIONYSIUS THE AREOPAGITE

[3] Ibid, Hoofdstuk 4

[4] Ibid, Hoofdstuk 1

[5] Ibid, Hoofdstuk 2

[6] Genesis 1:3

[7] Ibid, Hoofdstuk 15

[8] Ibid, Hoofdstuk 32

 

Print Friendly, PDF & Email

Deel dit artikel

Artikel informatie

Datum: mei 23, 2023
Auteur: Benita Kleiberg (Netherlands)
Foto: Lucas Kapla on unsplash CCO

Featured image: