Ik droomde heel merkwaardig, over een soort weegschaal met een – naar het scheen – oneindige ‘maatstaf’ eraan, die tot in de wolken reikte, zodat ik het einde niet kon zien.
De schaal was van glanzend metaal, koperachtig. In mijn droom stond ik er vlak voor, en klonk er een dringende oproep:
Kom, treed in de Waagschaal.
Dromen zijn wel vaker vreemd en ik hou me er niet mee bezig, maar deze keer bleef dit beeld steeds maar hangen. Als ik even van mijn werk afdwaalde, zag ik het weer voor me en dan werd ik gewaar dat ik inderdaad ‘in de Waagschaal wilde treden’. Maar waarom? Wat was het? Hoe kon ik nou iets willen waarvan ik niet wist wat het was?
Terugkijkend kan ik het plaatsen. Mijn leven was vlak voor die droom ingrijpend veranderd, zonder dat ik daar zelf iets aan had gedaan. Ik had andere gedachten, andere interesses en andere reacties op wat me overkwam. Toen nog niet zo vaak, natuurlijk, omdat het net was begonnen, maar nu zie ik heel duidelijk de scheidslijn tussen mijn leven ervoor, en erna.
Nu zou ik er een heel verhaal van kunnen maken, heel gemakkelijk zelfs, maar dan zou u het misschien niet serieus nemen. En dat terwijl er niets belangrijkers is dan de Waagschaal.
Na de verandering leek het eerst alsof mijn leven van een leien dakje ging. Sterker nog, heel veel dingen regelden zichzelf opeens. Was ik in een bibliotheek, dan ging mijn hand als vanzelf naar een boek dat ik heel interessant bleek te vinden. Raakte ik een boek dat niet zo goed bij mij paste, dan ‘zei’ mijn hand dat en trok zich terug. Dit voelde niet als een wonder of zo; het leek helemaal niet magisch. Ik pakte gewoon een boek zonder te kiezen, en andere boeken legde ik terug zonder reden. En alweer terugkijkend, kan ik dat heel goed plaatsen, want kennelijk was ik op een weg geraakt die mijn hele gedachteleven omver zou rommelen, er allemaal gaten in schietend en nieuwe mogelijkheden injecterend. Soms werd ik opeens zomaar blij, alsof er een ander mens in mij zat die zei: ‘Goed zo, dat gaat de goede kant op.’
Mijn droom vergat ik; ik had het veel te druk met mijn nieuwe leven. Nu kwam ik ook in aanraking met anderen, die hetzelfde spoor leken te volgen, maar ieder op zijn eigen manier. Waar ik mijn leven de jaren ervoor saai en onprettig had gevonden, volgde ik nu een impuls die van binnenuit gevoed werd door die ander in mij. Het was alsof ik over een zacht pad liep, omzoomd met heuvels en bomen, met bemoediging. Naarmate ik verder kwam, begonnen zich andere zaken in mij te roeren. Oude stemmen riepen mij op om toch vooral weer ‘gewoon’ te gaan doen. Zij kwamen van mensen om me heen, maar ook van binnenuit, leek het. Ze schenen te zeuren. Hoeveel stemmen spraken er in mij? En wie waren dat?
Ik was echter klaar met het oude leven en veegde de stemmen van mijn pad. Alleen die ene zou ik volgen, die mij stimuleerde om door te gaan, om altijd door te gaan, wat er ook zou gebeuren. En er gebeurden wel dingen. Het zachte pad werd hard en stekelig en er vertoonden zich obstakels. Soms was er haast niet door te komen. Toch had ik mijn nieuwe leven zo lief, dat ik doorzette en als ik dat deed, kreeg ik de wind mee.
Toen was daar die rots, een harde, hoge, gladde rots, waar ik niet omheen kon. Nu wist ik opeens weer wat ik gedroomd had. Nu moest ik alles in de Waagschaal stellen om hier overheen te komen. Dat klinkt gemakkelijker dan het was. Het hele proces heeft jaren geduurd. Het was natuurlijk geen rots die op een pad lag, maar een gigantische hobbel in mijn leven, en tegelijk een diepe kuil, waar ik steeds maar in viel en weer uit moest komen om dan die hobbel voor me te zien om ook nog overheen te komen. Toch hield ik vol, voornamelijk omdat ik echt niet terug kon. Ook was mijn vertrouwen in het leven steeds groter geworden zodat de grote gevaren die mij bedreigden, waar ik wel degelijk bang voor was geweest, mij niet van mijn levensweg af konden houden. Toen weken zij van mij en uiterlijk verzwakt maar innerlijk gesterkt, ging ik voort. Ik gloeide van hoop en vorderde met vreugde.
Ergens wist ik wel dat ik nog niet echt álles in de waagschaal had gesteld, maar die gedachte duwde ik weg want ik zou niet weten wat er nog komen kon en erover fantaseren leek me geen goed idee. Dus ging ik door. Leven, en steeds doen wat je denkt dat je op dat moment doen moet. Daarbij lieten zich twee sterke invloeden gelden: de blijdschap van de mens-van-binnen en de angst voor een einde van het laatste wat ik had: mezelf. Het besef van mens-zijn en de angst dat kwijt te raken, de angst om er niet meer te zijn. Tegelijkertijd vond ik dat onzin, want als je er niet meer bent, ben je je dat ook niet bewust.
Ik dacht diep na: hoe kan het dat als je weet dat je op de goede weg bent, weet dat je doet waar je voor geboren bent, je grootste levensopdracht vervult – want dat wist ik – dat je dan als het ware afgedankt zou worden? Ik dacht verder: toen ik hieraan begon, was ik wel een volkomen ander mens dan nu. Wie was ik eerst, en wie was ik geworden? Eerst stond ik aan het stuur en ik reed van links naar rechts of in kringetjes rond, zonder te weten wat er nu eigenlijk gebeurde. Nu begreep ik veel meer van het leven en keek ik er volkomen anders tegenaan. Eerst probeerde ik alle pijn en tegenslag te vermijden en nu hadden die een functie gekregen – zij hielpen mij waar ik zelf niet verder kon.
Omkijkend zag ik dat allemaal als een lange weg achter mij liggen. De rots en de stekels, de moeilijkheden, hadden me verruimd. Ik had een brede blik gekregen en een totaal andere levenshouding. Waar had ik dat aan te danken? Ik dacht aan die vriend van binnen, die me had geleid en vertrouwen gegeven. Die er altijd was als ik hulpeloos op de grond lag, en me altijd zelf deed opstaan.
Om wie ging het leven eigenlijk, om hem of om mij? Of om allebei? Bestaat een mens uit twee mensen, of overleeft de een en sterft de ander? Het was mij niet duidelijk hoe de verhoudingen lagen. Of ben ik zodanig naar die ander toegegroeid dat ik deel van hem kan worden? De oude versie van mij had dat niet gekund en ik wist nog steeds niet zeker of het kon. Toch werd ik steeds minder bang, ondanks dat ik nog steeds niet wist wat me boven het hoofd hing.
Alles in de Waagschaal… Dát was wat er te verwachten was, ging er door me heen. Dat was ik aangegaan en zo zou het gaan.
Dan doemt het vuur voor me op. Met een rustig gemoed leg ik alles in de Waagschaal en nog steeds niet wetende wat er komt, begeef ik me in het vuur. Het omvat mij met vreugde.