De zichthorizont is gevuld met een grote blauwe planeet, vol lichtende werveling. Net als de ruimtereiziger zich iets verder van het schip verwijdert, slaan er plots als een sterrenregen enkele kleine meteorieten door de ruimte. Geluidloos. De dikke witte slang, gevlochten uit enkele verbindingen tussen man en schip, is doorgesneden. De astronaut glijdt traag wentelend weg de donkere ruimte in. De radioverbinding blijft nog een tijdlang boodschappen aanleveren. Hij antwoordt niet langer. Hij wordt nu zelf een hemellichaam, een brok ijs dat voortdrijft op de golven van zwaartekracht. Tot één aantrekkende kracht het winnen zal en hij steeds sneller valt naar de bron van die kracht.
Uren zijn voorbijgegaan, soms tergend traag in momenten van pijn, soms ongemerkt snel en vol gebeurtenissen. Nu ligt de baby op de buik van zijn moeder. De vader krijgt een schaar aangeboden en instructies: daar moet je knippen. De navelstreng blijkt een vreemde zachte weerbarstigheid tegen doorgesneden worden. Een interactie die voor altijd als een herinnering in je vingers achterblijft. De vroedvrouw doet daarna de afwerking aan moederskant. De vader houdt liefdevol de baby op zijn borst. Buiten schroeit de zon.
Twee heel korte verhaaltjes van een verbinding die verbroken wordt. Er dan niet meer is. Niet meer verbonden. De baby is niet langer verbonden met de moeder. De astronaut niet meer met het moederschip. Dat laatste is fataal. Ook de baby is nog niet in staat om in de nieuwe ruimte waarin hij nu leeft te overleven. Hij wordt aangelegd en krijgt borstvoeding, zowel stoffelijke moedermelk als leven schenkende vader-moeder-ethers. In de baarmoeder was hij als een orgaan van de moeder, of misschien omgekeerd. Volkomen één. Levend uit één bloed. Die veilige ruimte, zijn oorsprong, heeft hij nu verlaten. Hij is aangeland in een grote ruimte waarin hij zelf ademen kan. Heel geleidelijk zal zijn bloed evolueren en eigen bloed worden. Drager en uitdrukking van zijn ziel in wording. Waarin van wat voorafging een imprint aanwezig is die hij ervaart als een diep en voortdurend verlangen naar de oorsprong. Een verlangen naar een eenheid die hechter is dan elke verbinding die hij in zijn leven zal aangaan.
Er is dus in die prille ziel een drang naar blijven leven en een verlangen naar verbinding, als het best haalbare surrogaat voor de herinnerde toestand van bestaan-in-eenheid. Anders, als we uitgaan van een ziel die meerdere incarnaties omspant: de ziel wekt in de verschijningsvorm, in haar instrument, een verlangen naar de beleefde eenheid met de oorsprong. Het lichaam, het instrument, heeft zijn eigen drang tot blijven leven. Die beide bewegingen samen (in elkaar gevlochten als een navelstreng) zijn de drijfveren van zowat alles in ons mensenleven, in onze individuele en collectieve realisaties, onze cultuur, onze beschavingen. Het verlangen naar verbinding en het aangaan van verbindingen, het hechten, leidt tot een realiteit die in een wat langer abstract sprookje verteld kan worden.
Abstract sprookje:
Een bol is een ruimtefiguur. Een bol wordt begrensd, eindigt in een oppervlak van ontelbaar vele punten. Al deze punten hebben één eigenschap gemeen: zij liggen alle precies even ver verwijderd van het middelpunt van de bol. Dit betekent: als u over het boloppervlak beweegt, komt u geen stap dichter tot zijn middelpunt. Voor ‘bol’ wordt in de tekst verder ook het woord ‘kraal’ gebruikt. Een punt is een oneindig kleine bol: als je de straal van een bol, de afstand tussen elk punt van het oppervlak en het middelpunt, steeds maar kleiner laat worden, als je de bol laat krimpen, houd je ten langen leste een punt over. Het middelpunt is een punt en daardoor een potentiële bol.
Een hologram is een heel-beeld, een driedimensionale foto. Door een spel met een bijzondere vorm van licht, interferentie van monochroom licht, krijgt men een beeld, een patroon, waarvan elk punt het totale beeld in zich draagt. Dit is zo omdat dat lichtpunt ontstaat door de interactie van die ene lichtstraal tussen het origineel en de afbeelding, met het totale beeld. Bij een gewone foto stemt elk punt van de foto overeen met één punt op het origineel. Bij een hologram heeft elk punt van de foto iets van alle punten van het origineel.
Neem nu, stel je voor, een mens, jijzelf, met jouw stoffelijke lichaam, met je psychologische ondergronden, je verstand, je voelen, totaal, compleet jij. Deze complete mens is als een bol, hard, niet vervormbaar. De bol is gegroeid als een parel: telkens zet een nieuwe laag zich af op het oude oppervlak, elk nieuw oppervlak iets verder verwijderd van het middelpunt. Wat je ‘ik’ noemt is de buitenkant, het huidige buitenoppervlak van de bol: een oneindige verzameling punten, elk precies even ver verwijderd van het middelpunt.
Ontmoeten, is aanraken in één enkel oppervlaktepunt. Meer is gelijktijdig niet mogelijk. Elke nieuwe ontmoeting van mensen is als het tikken van twee bollen, in telkens een ander punt. Iets, een neerslag van dat contact, blijft op elk van beide boloppervlakken achter, spant een draad tussen beide bollen. Een trieste ontmoeting, een liefdevolle streling, hartstochtelijk beminnen, doodslag. Nooit komen wij dichter tot elkaar dan dat ene of enkele in de tijd na elkaar liggende raakpunten. Maar telkens trekken wij een draad tussen jij, en jij en ik en hij en zij. En dat gaat al eeuwen door. Wij knopen samen het kralennet van onze gevangenis, elke ontmoeting een nieuwe draad.
Wij zijn alleen, jij en ik, gescheiden, in de onmogelijkheid elkaar te kennen, volkomen te ontmoeten. Wij leven in een wereld waar van alles te weinig lijkt te zijn: wij moeten vechten voor ons deel en voor nog iets daar bovenop. Om sterker te staan, maken wij verenigingen. Wij proberen enigen met elkaar te verbinden om een gemeenschappelijk doel na te jagen. Wij komen dan regelmatig samen, wij houden contact. Wij versterken doelbewust de draden die ons aan elkaar binden tot stevige kabels. Die vind je ook in nog een ander aanzicht van mensen in verbinding.
Wij leven in een communicatietijdperk. Een groot deel van ons technologische vernuft is erop gericht onze mogelijkheid tot ontmoeten ruimte-onafhankelijk te maken: een wereldwijd telefoonnet, lokale en internationale informaticanetwerken: de netten die onze gebondenheid uitdrukken, worden fysiek zichtbaar gerealiseerd in satellieten, glasvezelkabels en koperdraad. Twee opvallende eigenschappen van deze communicatie zijn:
- Om technisch perfecte verbindingen te realiseren, wordt de door te geven informatie gedigitaliseerd. Dit is: ons contact wordt opgesplitst in een serie ja’s en nee’s gedurende bepaalde tijdjes. Onze beste verbinding is dus de ultieme dualiteit tussen 0 en 1 geworden. Maximale gescheidenheid.
- Tot de aarde beperkt, kunnen onze verbindingen min of meer de dimensie ruimte overstijgen. Wat betreft de dimensie tijd is onze begrenzing de snelheid van het licht.
En elke ontmoeting trekt een nieuwe draad.
De bol, ons beeld voor de mens, heeft een middelpunt, een potentiële bol, een bol in de kiem. Al deze bolmiddelpunten zijn als punten van een hologram, van een heel-beeld. Zij maken deel uit van een hele werkelijkheid en elk middelpunt draagt die totale werkelijkheid in zichzelf, ongescheiden, in een continue totale ontmoeting. Het middelpunt heeft in wezen met de buitenbol niets te maken. Elk punt van ‘ik’ is oppervlak en dus even ver van dat middelpunt verwijderd. Hoe mijn denken en voelen zich ook beweegt, het is een beweging over het oppervlak, het komt geen stap dichter tot de kern.
Ons leven wordt geleefd langs al die, soms eeuwenoude, draden van het kralenspel. Eén keer is het boloppervlak van blinkend goud, een andere keer zwart als kool. Wat maakt het uit? Wij jagen voort langs de draden van het net, van ontmoeting tot ontmoeting, van leven tot leven. Na onze dood is er een bezinksel, een concentraat van ons leven, dat op de bol achterblijft en al die andere draden… Daarover komt weer een nieuw oppervlak.
Bindingen aan de buitenkant zijn verhaaldraden. Zij vertellen het verhaal waarin we in dit leven lessen mogen leren. Zij vertellen van al die hopeloze pogingen van mensen om de Ander te vinden – het middelpunt – door al die relaties met een ander heen, zelfs als die dé ander lijkt. We vinden verbinding waar we eenheid zoeken.
Onze buitenste buitenkant, ons lichaam, is een deel van de aarde. Wij zijn gegroeid in de schoot van een mensenvrouw, door samenvoeging, opbouw van aardse elementen uit haar bloed. Ons voedsel zijn de vruchten van de aarde. Een selderijknol groeit door uit de aarde die dat kleine zaadje omringt, stof op te nemen. Hij is een stuk vormgegeven aarde. Deze knollen eten wij en niet-bruikbare elementen geven wij aan de aarde terug. De materie van onze planeet circuleert door ons lichaam. Eten, ademen, voelen, denken. De mensheid als geheel, en heel die tijdruimtelijke wereld die wij bij leven en dood kennen, is de buitenkant van de aarde, een boloppervlak. Een stenen boloppervlak, gevangen in de traagheid van de tijd.
Tot wij in onze gevangenis, in ons netwerk, het vechten tegen het net of het zoete broodjes bakken in de gevangenis, uitgeput opgeven. Tot wij slap in de draden hangen. Op dat moment van even stilte is er een mogelijkheid tot doorbraak, van licht vanuit het middelpunt dat het oppervlak bereikt, door al die draden die diep in onze ondergrond aangrijpen. Zeer waarschijnlijk dat wij die eerste aanraking niet waarnemen en ons meteen weer in de worsteling storten. Maar het leven is geduldig en eindeloos genadevol. Het leidt ons in het kralenspel naar weer nieuwe ervaringen, naar nieuwe ogenblikken van stilte.
Uiteindelijk nemen wij die lichtaanraking waar. Ons voor waar nemen wendt zich om van een naar ontmoetingen zoeken, naar stille introspectie. En wij zien: de draden van een immens net, ons gevangen zijn, draden die aangrijpen onder ons ik-oppervlak, in ons diepere zelf. Wij leven voort, met het steeds meer kennen, voelen, zien van de onvrijheid. Met af en toe een ervaren van licht vanbinnen. IJverig willen wij die draden in onszelf wegkappen, doorsnijden. Helaas, ons denkgereedschap springt stuk, onze liefdevolle gevoelens plakken in het web.
Het leven is geduldig en vol genade. Het hele bewegen van het kralenspel kan tot inzicht leiden, zal tot inzicht leiden. Bewustwording. Wij leren van het leven te zien dat niet wij, maar het licht uit het midden de draden losmaakt, wegbrandt, oplost. Als wij daadwerkelijk bereid zijn tot oplossen. En met elke draad die er verdwijnt, verdwijnt een punt van het oppervlak van de bol. Er is een stukje minder ik, een gaatje in onze kleine wereld. Een straal licht, iets van de volledige wereld straalt door ons heen. Het licht valt op het netwerk. Het licht ontmaskert de wereld en verhaalt van de totaliteit die het in zich draagt. Het verenigt zich – vanuit ons oppervlaktestandpunt, in werkelijkheid is er eenheid – met doorbrekend licht uit andere mensen, andere kleine werelden. Het oppervlak van de bol wordt steeds meer transparant, kleurloos, zuiver. Ik besta steeds minder. Het voertuig, de drager, de bol wordt een lichtdrager, volkomen doorzichtig. Slechts met enkele draden nog aan het net gebonden, om te kunnen werken in deze wereld, om het licht van het midden in de wereld te laten schijnen. Zolang dit kan.
Een transparant mens is als een gaatje in de wereld. Op het stenen boloppervlak van de grote wereld is dan een punt weg, totaal open. Uiteindelijk, als de laatste mens zijn kleine wereld heeft opgelost, zal ook de kristallisatie van de grote wereld zijn verdwenen. Dan is er een nieuwe wereld. Een heilige aarde. De Mens.