Zijn leerling Huang-Po vatte de leer van Hui-neng als volgt samen:
Alle Boeddha’s en alle levende wezens zijn niets meer dan universeel bewustzijn, waarbuiten niets bestaat. Deze geestelijke essentie, die altijd heeft bestaan, is ongeboren en onvernietigbaar. Het is noch groen noch geel en bezit geen verschijningsvorm. Het behoort niet tot de categorie van dingen, die bestaan of niet-bestaan, maar het overschrijdt alle grenzen, alle maten, namen, meningen, als ook iedere methode, die zich concreet laat toepassen. Het is de substantie, die jullie voor je ziet – begin er maar over te oordelen en je vervalt al in de vergissing. [1]
De in deze Soetra overgeleverde leer van Hui-neng begint met zijn autobiografie, die in symbolische vorm het wezen van zijn leer bevat.[2] Hij beschrijft zichzelf als een onontwikkelde houthakker, die op een marktplaats een monnik de Diamant-Soetra hoorde reciteren, een van de belangrijkste geschriften van de Mahayana- en Zen-boeddhistische traditie.[3] De naam wordt afgeleid van:
de leer, die als een diamant alle dualistische gedachtes en het zich vastklampen aan voorwerpen doorsnijdt en de mens aan de oever van de verlichting brengt.
Bij het luisteren herkende Hui-neng de essentie van deze leer en wilde daarover meer te weten komen. Hij vroeg de monnik, waar hij daarover meer kon leren, en deze verwees hem naar de 5e patriarch, Hui-jen. Dus begaf Hui-neng zich op weg naar diens klooster.
Een zuidelijke barbaar
Bij aankomst vroeg de patriarch hem waar hij vandaan kwam, wat hij wilde. Hui-neng antwoordde, dat hij een houthakker uit het zuiden was, en dat hij gekomen was om het Boeddhaschap te verkrijgen. Hui-jen vroeg:
Hoe kunt u als onontwikkelde zuidelijke barbaar een Boeddha worden?
Hui-neng antwoordde:
Hoewel er noordelingen en zuiderlingen bestaan, maakt noord en zuid geen verschil in de Boeddha-natuur. Fysiek onderscheidt een barbaar zich van Uwe Heiligheid, maar in uw Boeddha- natuur is er geen verschil.
Dit antwoord van de leerling deed de patriarch versteld staan, omdat het liet zien, dat Hui-neng over diepe wijsheid beschikte, ook zonder dat hij de Boeddhistische literatuur bestudeerd had. Hui-jen zond hem echter weg met de woorden:
Deze barbaar is te brutaal en moet niet meer het woord nemen. Stuur hem naar de keuken.
Daar werkte Hui-neng acht maanden, zonder de patriarch te ontmoeten.
Nu riep deze zijn leerlingen bijeen en vroeg hen in een vers hun begrip over de leer te formuleren. Onder de leerlingen bevond zich ook Shen-hsiu, een Boeddhistisch geleerde, die dacht, dat hij met deze opdracht getest werd of hij geschikt was als opvolger van de patriarch. Hij schreef op een muur van het klooster:
Ons lichaam kan vergeleken worden met de Bodhi-boom (boom der wijsheid) en onze geest met een heldere spiegel.
Zorgzaam wissen wij hem van uur tot uur schoon en laten geen stof op hem achter.
Maar de patriarch herkende aan deze woorden, dat Shen-hsiu nog niet het universele bewustzijn ervaren had en de “poort van de verlichting” had gepasseerd en legde hem uit:
Wie de hoogste verlichting bereikt, herkent spontaan zijn eigen natuur of geestelijk essentie. Deze kan noch geschapen noch vernietigd worden.
Hij moest zich terugtrekken en erover nadenken. Shen-hsiu verliet echter het klooster en stichtte zijn eigen school van de “Graduele weg”, de noordelijke school.
Er is geen Bodhi-boom
Ook Hui-neng hoorde over het vers. Omdat hij niet lezen of schrijven kon, vroeg hij een van de monniken, het hem voor te lezen en herkende in de woorden noch de verlichting noch het universele bewustzijn. Maar in hemzelf ontwaakte het universele bewustzijn, en dus vroeg hij de monnik het volgende op te schrijven:
Er bestaat geen Bodhi-boom, noch een heldere spiegel.
Aangezien alles leeg is, waar zou het stof zich dan kunnen ophopen?
De monniken en geleerden van het klooster stonden verbaasd over de diepte en wijsheid van het vers. Maar de patriarch veegde het van de muur zonder iets te zeggen. In het geheim ging hij Hui-neng ontmoeten en legde hem uit, dat hij hem tot zijn opvolger, de zesde patriarch ging maken. Maar omdat hij een “keukenhulp” niet tot zijn opvolger kon maken zonder onrust in het klooster te veroorzaken, moest Hui-neng het klooster verlaten en zich een paar jaar terugtrekken. Hij gaf hem de volgende woorden mee:
Voor diegene die zijn eigen geestelijke essentie niet kent, blijft het Boeddhisme zonder zin. Wie echter zijn geestelijke essentie realiseert en intuïtief zijn eigen werkelijke natuur ziet, is een held, een leraar van de goden en mensen, een Boeddha.
Hui-neng kon lezen noch schrijven, had niet de Boeddhistische literatuur bestudeerd, maar had de essentie van de leer van de Boeddha en het Boeddhisme intuïtief herkend en was binnengetreden in het universele bewustzijn, dat “horen zonder horen” is.
Uit de beide verschillende opvattingen – de graduele weg en die van het plotseling ontwaken – ontstond een langdurig debat tussen Boeddhistische geleerden.
Het punt van de leegte
Hui-neng vestigde zich in die tijd in het klooster en begon te leren over het universele bewustzijn. Hij legde uit, dat zowel het uitoefenen van goede als slechte daden tot het vasthechten van vorm leidt. Dat zijn twee zijdes van een medaille, en voeren tot wedergeboorte en helpen niet om tot het universele bewustzijn te komen. Zijn leer bevat daarom geen aanwijzingen, oefeningen of rituele handelingen. Door dialogen over de onmogelijkheid, de geestelijke essentie met het gewone intellect of door goede of slechte handelingen te vinden, leidde hij zijn leerlingen naar het punt van leegte, het plotselinge inzicht, dat niet in woorden te vatten is:
… de geestelijke substantie, die jullie voor jullie zien – begin maar er over te oordelen en je vervalt al in de vergissing.
Hier bevinden zich parallellen met de woorden van Jezus Christus:
Mijn koninkrijk is niet van deze wereld.[4]
en de uitspraak van Paulus:
Vlees en bloed kunnen het koninkrijk van God niet be-erven.[5]
De overwinning van de wereld van de tegenstellingen of de “verschijnselen” gebeurt door het intuïtieve begrijpen van het universele bewustzijn:
Ontelbaar veel praktijken beoefenen … betekent, langs de schreden voortschrijden, maar de Boeddha, die altijd heeft bestaan, is geen Boeddha van treden. Ontwaak tot het universele bewustzijn en maak jezelf duidelijk, dat er daar niets (…) te bereiken is. Dat is de ware Boeddha. De Boeddha en alle levende wezens zijn universeel bewustzijn en verder niets.
Hui-neng weersprak daarmee het inzicht van Shen-hsiu, dat er een spiegel zou zijn, die zorgvuldig gereinigd moest worden. Hij raadt de leerling, die het ware geheim wenst te begrijpen, aan,
het aankleven van de geest, aan wat dan ook, altijd uit te bannen.
Het gewone volk kijkt naar buiten, terwijl diegenen, die de Weg gaan, naar binnen kijken. Heel passend heet dat in het Lukasevangelie:
Het koninkrijk van God is binnen in u.[6].
Spontaan handelen
Het ware ontwaken waardoor men in het universele bewustzijn binnentreedt, bestaat uit het vergeten (overwinnen) van het buitenste en binnenste. Hui-neng legt uit, dat gewone mensen bang zijn om hun geest te verliezen, niet weten dat de leegte in werkelijkheid niet leeg is, maar het ware rijk van de verlichting, van het zijn in het niet-zijn.
Noch intellectuele speculaties, noch handelingen die een bepaald doel hebben, kunnen ons dichter bij het universele bewustzijn brengen. De Boeddha wordt gekenmerkt door het intuïtieve inzicht van het niet-bestaan van de dualiteit, het niet-gescheiden zijn.
Aangezien jullie in de grond van de zaak op elke manier wijs zijn, moeten jullie er niet naar streven, deze volkomenheid door uiterlijke praktijken en weglaten van riten aan te vullen.
Daaruit groeit spontaan handelen, dat geen resultaten verwacht, zoals het ook in de Bhagavad gita beschreven wordt. Doelvrij- en speculatie-vrij handelen, dat vanzelf ontstaat, kenmerkt diegene die het universele bewustzijn herkent en verwezenlijkt heeft.[7]
Hui-neng en zijn opvolger Huang-po behoren tot de keten van wereldleraren, die er op wijzen dat er behalve de zichtbare en onzichtbare werelden nog iets is wat veel meer omvat, dat niet uit de zichtbare en onzichtbare wereld te verklaren valt, het rijk dat niet “van deze wereld” is: het universele bewustzijn.
Aan het einde van zijn leven liet Hui-neng deze woorden na aan zijn leerlingen:
Wie naar de Boeddha (van buiten af) door navolging van bepaalde leerstellingen zoekt, weet niet, waar de ware Boeddha te vinden is.
Diegene, die in staat is, de waarheid in zijn eigen geest te verwezenlijken, heeft de Boeddha-natuur gezaaid.
Wie de geestelijke essentie (het universele bewustzijn) niet verwezenlijkt heeft en de Boeddha van buitenaf zoekt, is een dwaas, door valse wensen gedreven. Dus heb ik de wereld “de leer van het plotselinge inzicht” nagelaten, ter bevrijding van alle levende wezens, die moeite doen.
Luister naar me, latere zoekers: jullie tijd wordt verspild als jullie vergeten deze leer in de praktijk om te zetten.[8]
[1] De leer van Huang Po over het universele bewustzijn, in: Meditations-Sutras, Volume 2, p. 9, Origo Verlag, Zurich 1956. In de Engelse editie wordt universeel bewustzijn uitgedrukt met Mind (dit in tegenstelling tot het gebruikelijke ‘begrip’ of ‘intellect’) in de zin van no-mind of Zelf-zijn of universeel bewustzijn. “Toen de student de uitleg van Chi-ch’eng Hui-neng hoorde, begreep hij onmiddellijk … wat zijn oorspronkelijke universele bewustzijn (mind) was” (T.N. Suzuki: Zen-doctrine of no-mind, Wiser, Boulder 1972)
[2] De soetra van de zesde patriarch. In: Mahayana Boeddhisme, band 3, bl. 19-35. Origo Uitgeverij, Zürich 1968
[3] De diamant soetra en de soetra van Hui-neng, vertaald door A.F.Price en Wong Moulam, Shambala, Boulder 2005
[4] Evangelie van Johannes hfst. 18
[5] Paulus 1 Kor.1 hfst 15
[6] Evangelie van Lucas hfst 17
[7] Bagavad-Gita Lied 5
[8] De diamant soetra en de soetra van Hui-neng, vertaald door A.F.Price en Wong Moulam, Shambala, Boulder 2005: blz 152