Zoals een kind soms een klein steentje opraapt, een stukje glas, een schelpje, en dat in zijn broekzak bewaart, zo raapt een mens heel wat kleins op langs zijn levensweg. Misschien stopt hij het bij wijze van spreken in een potje, dat tientallen jaren vergeten in een kast komt te staan. Bij een verhuizing of bij het opruimen komt hij het potje tegen, werpt er een vertederde blik in, ziet niets bijzonders, maar gooit het ook niet weg, want er is iets mee.
Sommige mensen geloven dat grote gebeurtenissen geen toeval zijn, maar ach, die kleine dingen, die hebben niets om het lijf en die gebeuren gewoon. Ze zijn zoals de voorwerpen die je altijd om je heen hebt, je ziet ze niet echt en besteedt er dus geen speciale aandacht aan.
Een kind, op de vraag hoe een verjaarspartijtje was geweest, vertelde in zijn langdurige antwoord zelfs wat er naast de kassa in het zwembad op de grond lag. Toen de ongeduldig wordende ouder het vroeg om alleen de belangrijke dingen te vertellen, kwam het verbaasd: ‘Ik vind alle dingen even belangrijk.’
En hoe is het ook mogelijk om onderscheid te maken tussen het lichaam en de afzonderlijke cellen, waar het uit bestaat? Of tussen een vliegtuig en de metalen delen ervan? Tussen regen en de druppels? Tussen moleculen en atomen? Eén zieke cel kan een ziekbed betekenen, een ontbrekend stuk vliegtuig een ramp, regen zou ons allemaal wegspoelen als er geen druppels waren. Wie zich enigszins verdiept in de oneindige mogelijkheden van een atoom…
Zo heeft het kind zijn schatten ook niet voor niets verzameld. Ieder steentje, misschien onooglijk in de ogen van een ander, is een waardevol momentje geweest, van aandacht, van bewondering, van interesse. Op een dag kan het potje met schatten tevoorschijn komen en misschien eens met een andere blik worden bezien. Er zijn heel wat herinneringen bij die gewoon zijn blijven hangen, waar helemaal geen gevoel bij hoort; waar je af en toe aan denkt en niet snapt waarom eigenlijk.
Een ‘poesie-album’ van vroeger, dat lief bedoelde, maar clichématige versjes bevatte, en flauwe grapjes, of heel bravige rijmpjes. Toch was er een bij die ik niet kon vergeten. Het ging over kleine dingen, die veel voor mensen kunnen betekenen: ‘Een lach, een knik, een lieve blik doen veel in ieders leven.’ Misschien belerend, maar toch veelbetekenend. Het begon zo: ‘Al ben je klein, je kunt iets zijn, je hebt iets weg te geven.’
Een blaadje van de Epilepsie-Vereniging, nooit gelezen, maar de titel bleef hangen: De macht van het kleine.
Een zelfportret van Dick Ket in het Zuiderzeemuseum, met die blauwe nagels en de ‘trommelstokvingers’, een herinnering van afkeer. Wie zou kunnen vermoeden dat dit ‘steentje’, of misschien in dit geval liever een ‘schelpje’, nog eens de grondslag zou kunnen zijn voor een inzicht? Ket, die de ‘gewone’, de kleine dingen uit zijn dagelijks leven met zoveel liefde schilderde, juist hij…
De kunstschilder Dick Ket (1902 – 1940) had een speciale blik voor het onooglijke. Vanwege zijn aangeboren hartafwijking was hij vele jaren aan (zijn ouderlijk) huis gebonden. Hij zat dus in wat wij tegenwoordig een ‘lockdown’ noemen, en dan extreem lang. Hij ging daarmee om door ten eerste een groot aantal zelfportretten te maken, waarbij hij ook de uiterlijke kenmerken van zijn ziekte zorgvuldig in beeld bracht. Verder schikte hij de eenvoudige voorwerpen, vaak gebarsten of gedeukt, om zich heen tot stillevens, die hij op een bijzondere manier in beeld bracht. De voorwerpen werden volgens bepaalde lijnen, elkaar vaak gedeeltelijk overlappend, op een tafeltje geschikt en Ket schilderde ze minutieus, maar gezien van boven. De aldus ontstane stillevenschilderijen hebben dan ook een heel ander karakter dan de ‘gewoon van voren’ geschilderde. In een van de vele brieven die Ket schreef aan zijn verloofde, Nel Schilt, stond:
…dat er meer is tussen hemel en aarde, ik denk hieraan zo dikwijls als ik stillevens schilder. Juist in deze dode dingen voel ik de aanwezigheid van het alomvertegenwoordige en ik betrap me erop, dat ik met liefde over deze dode voorwerpen kan denken en ze behandelen.
Deze liefde, die ook ons, in ons stilgevallen bestaan, in de rust van de lockdown, kan overvallen, geeft glans aan het onooglijke, brengt orde in het schijnbaar onsamenhangende. Al die kleine herinneringen, ze kunnen elkaar gaan overlappen en in bepaalde lijnen geschikt, je heel veel weten te vertellen. Het waarom van hun bestaan en van hun nabijheid. Hoe ze – in dit geval samen, maar vaak ook apart – met liefde van bovenaf bekeken, een veelzeggend patroon vormen, een inzicht bouwen, de bron kunnen zijn voor een verhaal. Ze hebben gewacht tot het moment dat je stil werd, zodat je ze kon horen spreken en door hen heen kon zien naar dat grote, dat bestaat uit kleine dingen.
Foto: Museum Arnhem NL
Een fotobijschrift, een grapje, een flard uit een tijdschrift, iemands lach, een onverwachte opmerking, een stukje uit een niet-zo-goed boek, de ‘steentjes, schelpjes en scherfjes’, zij zijn niet zomaar opgeraapt, maar vormen een mozaïek. In een onbewaakt ogenblik, een afwezigheid van bezigheden, een staren naar buiten of gewoon tijdens wachten, geven ze zich bloot, laten zien dat zij je dienen. Het potje blijkt een schatkist, vol stukjes voorbereiding, en alles wijst één kant op: naar heelheid. Dat is de macht van het kleine.