Ontmoeting

Naast al het geluk leiden ontmoetingen ook tot allerlei verdriet. Als we dat aanvaarden en naar de oorzaken speuren, kan door het verdriet heen een een-zijn oplichten, dat ons de weg naar elkaar wijst.

Ontmoeting

We ontmoeten iemand, geven misschien een hand, wisselen een paar woorden. Een blik levert een indruk op. We zijn voorzichtig, hebben in het verleden niet altijd goede ervaringen opgedaan. Ons hart volgt intussen zijn eigen weg, want spontaan, ongeacht alle ervaringen, gaat het voor nabijheid of afstand, laat zelfs liefde opvlammen of heftige afkeer. Later, na de ontmoeting, is het voor ons vaak pijnlijk hoe wij ons gedragen hebben.

“Maar dat hoort er toch bij,” brengt het hart in, “laat je niet in de war maken. Het past bij jou, zoals je je gedragen hebt; ook dat je toeneiging, liefde en vriendschap hebt geschonken.” Maar… de ervaring leert ons dat toeneiging teleurstelling oplevert, liefde verraden kan worden en vriendschap opgezegd. En altijd werkt dat door in het lichaam, worden wonden geslagen. Bijna dagelijks leren we uit de media hoe hersensubstantie wordt vertrapt, hoe het innerlijkste van een mens op de markt gegooid wordt. Iets in ons protesteert daartegen. “Dat kan toch niet. Liefde is liefde, vriendschap is vriendschap.” Maar de media maken er een feestje van, professioneel. “Je kunt je wel idealen inbeelden, maar je bent in wezen niemand, hier zie je het maar weer,” en honende geesten schijnen de berichten te begeleiden. Zij ontlenen hun fascinatie aan de discrepantie tot ons innerlijk. “Dat is toch eigenlijk onmogelijk,” zeggen wij in stilte tot onszelf.

Zou het zo kunnen zijn dat zich bij alles een oorspronkelijke gebeurtenis herhaalt, zich steeds opnieuw afspeelt, als bij een langspeelplaat met een kras erin? De omstandigheden zijn altijd weer anders, maar het gebeuren is altijd hetzelfde: het verbreken van het een-zijn, het naar-buiten-treden van het innerlijk, het ontwikkelen van een buitenwereld waar het innerlijk vervreemd tegenover staat.

Dit heet noodlot: tegenover zijn / en niets dan dat en altijd tegenover. (Rilke)

We komen tegenover elkaar te staan – en als we elkaar daarbij zeer nader komen, lijden we, te midden van alles wat gelukkig maakt. Dezelfde dichter vraagt:

Zouden deze oudste smarten niet eindelijk vruchtbaar voor ons worden?

En hij komt tot de slotsom:

Zij dwingen ons, “meer te zijn dan wij zelf”.

Wat is dat, dit “meer”? Laten we eerst nog een keer kijken naar het elkaar ontmoeten. Dit is altijd met een soort van toeneiging verbonden. Wij hebben openingen, deuren naar elkaar, zijn geen afgesloten wezens. En zo leven we ons in in de andere met onze gedachten, ervaringen, onze psyche. Bij meer intensieve ontmoetingen ontstaan ruimten van psychische aard, dan vormen degenen die elkaar ontmoeten een gemeenschappelijke atmosfeer. Van de een stroomt daar iets binnen en vermengt zich met dat van de ander. Het lijkt op het mixen van een drankje – en ieder drinkt ervan. Zo absorberen we elkaar, veranderen door elkaar, komen tegenover elkaar te staan. Vaak is het prachtig, vaak is het vreselijk. Maar steeds veranderen wij daarbij een beetje. Maar bereiken we op deze manier het “meer-zijn” waar Rilke van spreekt?

Wij kunnen naar onszelf kijken als naar delen van een puzzel; maar we zijn stukjes die niet goed aan elkaar passen. Ieder beleeft zichzelf als een geheel, en dat is terecht, want ieder vormt zichzelf. Maar zo kan de mensheidspuzzel zich niet samenvoegen. Wij hebben niet het grote geheel voor ogen.

Ieder ontmoeten met een ander mens draagt de belofte van een een-zijn in zich. Maar het blijft in de regel bij de belofte. Want we vermoeden afgronden, onbekende bergen waar we voor terugschrikken. Zij bevinden zich in onszelf en staan daardoor ook in betrekking tot anderen. Wij ervaren onszelf niet als krachtig genoeg, niet als groothartig genoeg om dit waar te maken.

Zo blijven wij vastzitten in onze angsten, onze gereserveerde opstelling, onze tactieken. Wij vermoeden dat een groter wezen nodig is dan wij zijn om afgronden te overbruggen, om wegen te effenen. En inderdaad: vaak licht iets in ons op, als een innerlijke lichtflits, die ons toont dat er een nog niet verwerkelijkt potentieel in ons rust.

In verlichte momenten komen we tegenover het een-zijn te staan. Het is het heel eenvoudige, onzichtbare, alomtegenwoordige toneel waarop alles plaatsvindt, ook onze ontmoetingen. Het een-zijn is het ene leven, waar wij deel aan hebben. Het is de totaliteit, de ene werkelijkheid, die wij als verbroken beleven.

Wij kunnen de weg zoeken waarop zij meer en meer in ons oplicht. En dit alomvattende, dat in ons ligt, kan voor ons een aanwijzing zijn hoe wij dat een-zijn bet beste kunnen naderen, op welke manier wij zover komen dat we innerlijke blokkades oplossen, oude wonden onder ogen zien, afgronden op zieleniveau overbruggen. Als wij ons op de weg van genezing begeven met betrekking tot onszelf, wordt mogelijk wat tot nu toe, met alle goede bedoelingen, slechts een soort droom was: anderen werkelijk met open hart te ontmoeten.

 

Opmerking:

De citaten komen uit het achtste en eerste vers van De elegieën van Duino van Rainer Maria Rilke (1875-1926). Het is in 2007 uit het Duits vertaald door Atze van Wieren. Uitgeverij IJzer.

Deel dit artikel

Artikel informatie

Datum: juli 10, 2019
Auteur: Gunter Friedrich (Germany)
Foto: Pixabay CCO

Featured image: