Het onbekende kan betoverend aantrekkelijk zijn. Iets drijft ons naar onbekende verten. ‘Meer, meer!’ roept een stem in ons. ‘Verder, verder!’
Theodor Storms verhaal van ‘De kleine Janneman’ [1], die in zijn bed op wieltjes naar de hemel reist, weerspiegelt deze innerlijke impuls: de reis van de kleine Janneman begint verrassend, maar moet abrupt eindigen. Hij wordt uit de hemel gestoten. Maar in de huidige verlichte tijden zou dit sprookje een vervolg kunnen krijgen…
‘Meer, meer!’
Als kind was ik gebiologeerd door het sprookje ‘De kleine Janneman’ van Theodor Storm. Mijn ouders vertelden het me. Het gaat over een jongetje dat Janneman heet. Hij slaapt ’s nachts in een bedje op wieltjes en ook ’s middags als hij moe is. Maar als hij niet moe is, moet zijn moeder hem door de woonkamer rondrijden in zijn bedje, en daar krijgt hij nooit genoeg van. Op een nacht kan kleine Janneman niet meer in slaap vallen. Zijn moeder doet haar best. ‘Meer, meer!’ schreeuwt hij onophoudelijk, tot zijn moeder uiteindelijk uitgeput in een diepe slaap wegzakt. Maar de kleine Janneman geeft niet op. Hij trekt zijn nachthemd uit, houdt zijn been omhoog als een mast en hangt zijn shirt eraan als een zeil. Hij begint met beide wangen te blazen. En het bedje begint over de vloer te rollen, dan – tegen alle wetten van de zwaartekracht in – tegen de muur op, dan ondersteboven langs het plafond en dan weer langs de andere muur naar beneden. ‘Meer, meer!’ roept de kleine Janneman. Dan kijkt de goede oude maan door het raam en vraagt hem:
‘Heb je nog niet genoeg gehad?’ ‘Nee,’ roept Janneman, ‘meer, meer! Doe de deur voor me open! Ik wil door de stad rijden; iedereen moet me zien rijden.’ ‘Dat kan ik niet doen,’ zegt de goede maan, maar hij laat een lange straal door het sleutelgat vallen, en daarop rijdt de kleine Janneman het huis uit, de stad in, het bos in. Maar daar is het stil; iedereen slaapt, de mensen, de dieren, en hij wil niet wachten tot de volgende dag. Met de hulp van de maan slaagt hij erin om naar het ‘einde van de wereld’ te reizen en van daaruit op een straal tot in de hemel.
Dit verlangen naar ‘meer’, deze onbedwingbare drang om te ontdekken, raakte me als kind al diep. Zijn we niet allemaal min of meer zulke ‘Jannemannen’? Een innerlijke rusteloosheid drijft ons de wereld in, of het nu met de rugzak, de camper of het vliegtuig is. Het kan niet ver of vreemd genoeg zijn. We beklimmen hoge bergtoppen en ontdekken verre kusten, we bezoeken avontuurlijke projecten en wagen ons aan gevaarlijke expedities, gedreven door dit ‘Meer, meer!’.
Ja, als we eerlijk zijn, kunnen we zelfs zeggen dat onze collectieve westerse cultuurgeschiedenis weerspiegeld wordt in dit eenvoudige sprookje van de kleine Janneman. Aangewakkerd door een onbedwingbare drang tot expansie hebben we de wereld veroverd. We hebben genomen wat we te pakken konden krijgen – meestal zonder rekening te houden met buitenlandse gewoonten en tradities, zonder rekening te houden met de natuur en het klimaat. ‘Meer, meer!’
Hoe gaat het verhaal van de kleine Janneman nu verder?
De hemelbestormer
In de ruimte wordt de kleine Janneman steeds overmoediger. Hij rijdt recht op de heldere sterrenhoop af, waardoor de sterren links en rechts uit de hemel tuimelen. En uiteindelijk rijdt hij ook nog over de neus van de maan, zijn trouwe metgezel, waardoor deze niest en zijn lantaarn uitblaast. Plotseling bevindt de kleine Janneman zich in complete duisternis en is gedesoriënteerd. Hij is helemaal alleen. Het rode licht van de opkomende zon verschijnt aan de horizon. De zon kijkt hem met gloeiende ogen aan en zegt: ‘Jongen, wat doe jij hier in mijn hemel?’ ‘En – een, twee, drie – hij neemt de kleine Janneman en gooit hem midden in het grote water. Daar kan hij leren zwemmen’ [2].
Als kind moest ik op dit punt altijd even slikken. Ik vond de meedogenloze hardheid van de zon koud, onmenselijk en wreed. Ik was stomverbaasd. ‘Daar kan hij leren zwemmen!’ kreeg ik kort en bondig te horen. Laat hem nu zelf maar zien hoe hij het er vanaf brengt! Maar wanneer ik vandaag het sprookje van Theodor Storm herlees, ontdek ik een hoopvolle laatste wending die me als kind nooit is bijgebleven. Aan het einde van het sprookje staat namelijk:
‘En dan? Ja, en toen? Weet je dat niet meer? Als jij en ik niet waren gekomen en de kleine Janneman niet in onze boot hadden genomen, had hij makkelijk kunnen verdrinken!’ [3]
De kleine Janneman blijft dus toch niet helemaal alleen achter. Een groep helpende mensen redt hem uit zee en trekt hem in de boot. De kleine Janneman komt terecht in een ‘netwerk van relaties’, in een netwerk van helpende krachten.
Als toeschouwers worden we onmiddellijk geconfronteerd met de vraag: heeft de kleine Janneman iets verkeerd gedaan? Moet hij zoiets als een straf ondergaan? Hij heeft immers alleen maar een spirituele impuls gevolgd in gezelschap van de maan – het verlangen dat diep in hem knaagt. En hij slaagt er zelfs in om op eigen initiatief de hemelsferen binnen te dringen. Maar de kleine Janneman is nog kinderlijk en onvolwassen in zijn bewustwordingsproces.
Hij is de nog onvolwassen hemelbestormer. Volledig gericht op zichzelf en zijn behoefte aan ‘meer en meer’, wil hij iets zijn, wil hij gezien worden. Zijn expansiedrang is op alles gericht, ook op de geestelijke en hemelse sfeer. Hier wil hij – volledig onvoorbereid – binnendringen en het zich eigen maken. Dit kan en mag niet lukken, niet in de laatste plaats voor zijn eigen bescherming. Hij moet door de zon als spiritueel principe teruggeduwd worden in de aardse sfeer. Het eerste wat de kleine Janneman moet doen, is de kosmische basiswetten van zijn eigen wereld, de fysieke wereld, leren kennen. Voor hem is het de eerste en belangrijkste taak om de geheimen van de natuur en de materie te leren kennen in werkelijk contact en ware verbondenheid. Alleen op deze basis zal hij in staat zijn om zijn rechtmatige plaats in de kosmos en zijn spirituele taak te vinden.
Wij zijn deze wereld – wij zijn materie van binnen
Dus het verhaal van de kleine Janneman heeft een vervolg nodig. Het rijpingsproces dat de kleine Janneman moet doormaken is een bewustzijnsontwikkeling waar een groot deel van de mensheid vandaag de dag mee te maken heeft. Het gaat om het aangaan van een gevoelsverbinding met het diepste van de schepping, het diepste van de mens, het diepste van de aarde, het diepste van de zon.
Een rozenkruiserslied zegt: ‘Het hart moet eerst ontsloten zijn!’ Hier, in ons hart, ligt het geheim van de hele schepping verborgen. De paradox is dat alles wat aards is, dat wil zegge elke soort van materie, van energie, wordt voorzien en bijeengehouden door een leegte, door een sfeer van niet-zijn. Materie is niet iets dat losstaat van de mens of de geest, materie is niet iets ‘doods’, het is in de kern ten diepste levend.
Wij zijn deze wereld, haar materie. Deze identiteit met de wereld is het object van ons gevoel. Het is waar het ten diepste bij het voelen over gaat. [4]
De ervaring van levend te zijn is het fundament van elke ecologische en spirituele ervaring.
Om dit te begrijpen dient men diep verweven te zijn met de hele materiële wereld. De ervaring om te leven, om een biologisch subject te zijn, is de ervaring om van binnenuit materie te zijn. En daarmee is het de ervaring van het zijn van de wereld. [5]
De biologie en de moderne natuurkunde (vooral de kwantumtheorie) komen tot het inzicht dat een levend wezen niet materieel gescheiden is van de rest van de omgeving door zijn lichamelijkheid. Er is een voortdurende ‘verstrengeling’ tussen alle levende wezens: een wederzijdse verandering en beïnvloeding door deelname. Bovendien is er het fundamentele besef van de moderne fysica dat een lichaam – ook dat van een mens – in de kern geen vaste materie is. Het grootste deel van wat ons vormt is leegte.
Max Planck schreef:
Er is geen materie, alleen een netwerk van energie dat vorm heeft gekregen door een intelligente geest, wie dat dan ook is. Deze geest is de oergrond van alle materie. [6]
De kwantumfysicus en filosoof Hans-Peter Dürr sprak herhaaldelijk over het feit dat in de diepte de vaste vorm van materie zich openbaart als een relatie. En Andreas Weber, bioloog en mysticus, gaat nog een stap verder als hij schrijft:
Maar relatie is niet alles: in de diepte wordt elke relatie gevoed door het verlangen naar verbinding tussen de individuele elementen. Dit verlangen zou daarom het werkelijke innerlijk van lichamen zijn en dus ook van alle wezens. In de diepste diepten is de wereld geen relatie, maar verlangen naar levend-zijn. Dit verlangen is niet uiterlijk, niet structureel, niet abstract, maar puur innerlijk: het innerlijke verlangen naar leven. Dit verlangen is het centrum, het begin en het einde van de kosmos. Het vormt de kelken van de wilde rozen in juni en spreekt door de opeenvolging van noten in het lied van de korengors. [7]
Vruchtbare identiteit is de vreugde van materie in zichzelf
Het is een kijk op de wereld waarin alles en iedereen met elkaar verbonden en verweven is. Elke indruk die we ergens in de natuur achterlaten, wordt in de hele natuur herkend en waargenomen. De ervaring van een persoonlijk zelf gebeurt niet alleen als een eigen afzonderlijke identiteit, maar de eigen identiteit kan zich alleen vruchtbaar ontwikkelen door de verweving met talloze andere identiteiten. Je eigen identiteit ontplooien betekent niet dat je de ander uitsluit. Het gaat er veeleer om een relatie met hem aan te gaan, zelf de ander te worden, om via hem de eigen identiteit te blijven ontwikkelen.
Een belangrijke kwalificatie van deze identiteitsvorming is het voelen. Door te voelen kunnen we ons mens-zijn ervaren als samenzijn. We zijn allemaal een en dezelfde materie en worden door elkaar veranderd. De rots die ik met mijn handen aanraak, het water dat me optilt als een oceaangolf… alles wordt veranderd door tegen elkaar aan te wrijven. Voelen is niet iets egocentrisch dat alleen maar bezig is met de eigen identiteit. Het voelen is het teken van de mate waarin een individu erin slaagt de wereld te zijn en tegelijkertijd zijn eigenheid te realiseren. Aangezien deze eigenheid alleen kan ontstaan door materie, dat wil zeggen door de wereld, kan het gevoel van een vruchtbare identiteit ten diepste worden gekarakteriseerd als de vreugde van de materie in zichzelf.
Vertegenwoordigers van de moderne diepe ecologie en kwantumfysica gaan ervan uit dat een organisme dat zichzelf realiseert door zijn voortdurende stofwisseling tegelijkertijd ruimte geeft aan de andere. Het op deze manier gerealiseerde zelf is daarom zijn eigen tegenpool in de diepte, het niet-zelf.
Het universum wordt bezield door het verlangen om leven en levenskracht te geven
In een bredere context gezien is de natuurlijke geschiedenis van de kosmos niet neutraal, zoals de wetenschap tot nog toe altijd aannam.
Het universum gaat ergens over. Het heeft een drang om meer vitaliteit in de wereld te brengen. De werkelijkheid is een potentieel dat ernaar verlangt zich te kunnen ontplooien. In het begin is er het verlangen van het Ene om zichzelf weg te geven, om leven te schenken. Het is denkbaar dat er niets meer nodig is dan dit kosmische verlangen om vruchtbaarheid te creëren. […] Het verlangen om de innerlijke vruchtbaarheid steeds opnieuw in het leven te manifesteren leidt tot een opsplitsing van het geheel. De opsplitsing geeft aanleiding tot een individueel verlangen naar verbinding en eveneens een in het individu werkzaam begeren om zelf verder te gaan met het creëren van leven. Deze twee verlangens komen voort uit één enkel verlangen, namelijk het verlangen naar leven. Als gevolg hiervan wordt de oneindige veelheid van verbindingen en veranderingen verkend, waardoor de afzonderlijke delen die op deze manier verbonden zijn, steeds opnieuw in elkaar, in het Ene en in nieuwe individualiteiten worden getransformeerd. [8]
Overal wil bewustzijn ontwaken, tot aan het bewustzijn van de innerlijke essentie in alles. In het diepst van ons hart bevindt zich de Liefde, de moederkracht van materie, de Mater-Materia. Daarin werkt de wil tot bestaan. Deze Mater-Materia bevat het niet-zijn, de innerlijke ruimte van het moeder-zijn zelf.
We kunnen deze liefde voelen in ons diepste wezen, in ons hart, daar waar we één zijn met het diepste wezen van de wereld en het diepste wezen van de zon. Vanuit deze innige hartverbinding kunnen we midden in de wereld staan met het verlangen onszelf volledig te geven, volledig dienstbaar te zijn, ‘eetbaar te zijn’ [9]. We kunnen vruchtbaar zijn als we rusten in ons niet-zijn, in onze innerlijke leegte.
Jezus, de Christus, zegt:
Neemt en eet, dit is mijn lichaam voor u; doe dit tot mijn gedachtenis
De kleine Janneman is pas dan volwassen als hij in het universum scheppend en vruchtbaar wil zijn, als hij in staat is zich volledig aan het aardse over te geven en dit, zoals Rilke in De sonnetten aan Orpheus schreef, ‘omwille van het niets’. Iedereen die met gevoel heeft begrepen dat het eeuwig stromende mysterie in zijn eigen lege kern aanwezig is, is in staat om werkelijk met toewijding lief te hebben en te dienen.
De Liefde is de grootste macht die er is, want zij is de enige macht in deze wereld, die niet van deze wereld is. [10]
Literatuur:
[1] Storm, Theodor, ‘Der kleine Häwelmann’ (1849), uit: Theodor Storm, Sämtliche Werke in vier Bänden. Band 1, Berlin und Weimar: Aufbau-Verlag 1967,: Storm, Theodor, Märchen und Spukgeschichten, Der kleine Häwelmann – Zeno.org
[2] Ibid [1]
[3] Ibid [1]
[4] Weber, Andreas, Essbar sein, Klein Jasedow 2023
[5] Ibid [4]
[6] Max Planck, geciteerd uit: Max Plancks größte Erkenntnis: “Es gibt keine Materie…”
[7] Ibid [4]
[8] Ibid [4]
[9] Ibid [4]
[10] Vaughan-Lee, Llewellyn, For Love of the Real. A Story of Life`s Mystical Secret, Golden Sufi Center 2012